deze groep soorten, waarvan de wijfjes de vleugels niet langer hebben, dan de voorborsl is; anderen,
waarvan de vleugels de dubbele lengte hebben; weêr anderen, waarvan de vleugels driemaal zoo lang
zijn als de borst.
A. ) Feminarum alis abbreviates, prothorace brevioribus vel ipsi aequalibus.
a . ) Prothorax convexus.
a.) Maris elytris pellucidis nigro-punctatis.
1. ) Femoribus anticis foliaceis.........................................
2. ) )) » angustis, oblongis................................
ƒ?.) Maris elytris vitreis concoloribus.
1. ) Capite truncato........................................................
2. ) » rostrato..............................................................
b. ) Prothorax medio carina elevata acuta.....................................
B. ) Feminarum alis prothorace dimidio vel bis longioribus.
a. ) Prothorax spinis biseriatis......................................................
b. ) » planus, inermis.
a.) Caput inter oculos concavum...............................................
ƒ?.) » » » convexum...............................................
C. ) Feminarum alis prothorace 21—3 longioribus.
a . ) Alis in utroque sexu concoloribus....................................... •
b. ) » » » » discoloribus.
a.) Maris alis inferioribus pellucidis.
1. ) Elytra utriusque sexus flavo-marginata......................
2. ) » » y> margine anteriore concolore. . . .
/?.) Maris alis inferioribus coloratis..........................................
1. Phyllopas, n. sp.
2. Punctata, n. sp.
Decolor, Charp. S. 33.
3.
Soj'or, Serv.
4. Annulata, S. (Oxypilus.)
5. Lobiceps, n. sp.
6. Bicingulata, n. sp.
{Annulipes, S. 31. Mant.
? Stigmatica, B. (Mantis 6.)
Hesperidum, Klug in lit.
8. Crassiceps, n. sp.
9. Reticulata, Hag.
Marginalis, Stoll.
Flavicincta, Burm. 4. (Mantis.)
11. Planiceps, n. sp.
Concinna, Perty.
(Yid. Charp. Germ. Z. III. 289.)
10.
12.
m u l t i s t r i a t a , S. 32, i™ , S. 4 0 , H a d a g a t c a r im s i s , S. 41.
» m in im a et n a n a , Charp.
» limbata, Brullé (tf. — gracilis S Brülle).
1. M. (OXYPILUS) PHYLLOPUS, n. sp.
PI. XVI. c? fig. 7.
üfas. Prothorace plano; elytris pellueidis, nigro-punetatis; femoribus anticis foliaceis, lato-ovatis.
Java. Long. corp. 9"'. Long. proth. 21"'. Long. elytr. 11"'. Long. al. 9 i .
De oogen stomp en uitpuilend. De borst beeft op de zijden eenen korten doorn en eene dwarssleuf
over het midden, welke de doornen verbindt. De bovenvleugels zijn evenwijdig, stomp, met zwarte punten
langs de aderen; de voorrand is donker gemarmerd; de top en eenige kleine vlekken zijn donker bruin.
De ondervleugels hebben zwarte punten op de aderen van het voorveld, zijnde de top en een dwarsband
op eenigen afstand van den top zwart; het achterveld met gelijkkleurige aderen en de dwarsaderen doorschijnend.
De derde ader heeft éénen lak; de twee takken der vierde ader zijn op ongelijke hoogte verdeeld,
ieder met éénen tak; op de ondervleugels heeft de vijfde ader van het voorveld óenen en de eerste van
het achterveld twee takken. De eerste pooten hebben de voordijen zeer smal; de dijen bladvormig,
breed ovaal, groen aan de buitenzijde, aan de binnenzijde zwart van boven, geel van onderen, met
twee zwarte strepen; de scheencn zijn smal, groen van buiten, zwart aan de binnenzijde. De korte
aehterpooten hebben de dijen gemarmerd.
2. M. (OXYPILUS) PUlXCTATA, u. sr.
PI. XVII. i lig. 13. S Eg. 12.
Prothorace plano; femoribus anticis angustis, oblongis uti et coxis parte interiore nigris. Java.
Mas. Alis oblongis pellucido-griseis, nigro-punctatis. Long. eorp. 10"'. Long. proth. 2"'. Long.
elytr. 8'". Long. alar. Ik'".
Fe?nina. Elytris alisque valde abbreviatis, prothorace brevioribus; illis ovatis, griseis; hisce qua-
dratis, parte media anteriore fuscis, posteriore carneis. Long. corp. 11"'. Long. proth. 3"'. Long.
elytr. 3k"'. Long. alar. 2"'.
De kop is bol, donker gemarmerd tusschen de oogen. De borst heeft eenen scherpen hoek aan de
zijden en is langs den buitenrand fijn getand. De donker grijze kleur en de zwarte punten der bovenvleugels
zijn insgelijks gemeen aan de voorste helft van het voorveld der achtervleugels, terwijl het
overige gedeelte eene eiïène lichte rookkleur heeft. De aderen der bovenvleugels zijn verwijderd; de derde
ader geeft bij den top eenen tak af- de bovenste tak der vierde ader heeft boven het midden ook eenen
tak, terwijl de onderste onverdeeld is- op de ondervleugels geeft de vijfde tak van het voorveld, even
als de eerste van het achterveld, twee takken af. Bij de wijfjes zijn de vleugels onduidelijk geaderd.
De eerste pooten hebben de voordijen en dijen van buiten bruin gemarmerd, van binnen donker zwart;
bij sommigen echter zijn zij ook geel gemarmerd. De dijen der tweede en derde pooten hebben drie
bruine ringen. Het achterlijf der wijfjes is naar achteren breed toeloopende en aan het einde geknot.
5. M. (OXYPILUS) LOBICEPS, n. sr.
PI. XVII. # fig. 5. ? fig. 4.
Prothorace margine spinuloso, medio carinato; carina postice elevata acuta; capite juxta oculos
utrinque 4- vel 3-cornuto spinaque media apice fissa. Padang, Krawang.
Mas. Cornubus capitis abbreviatis; elytris oblongis, abdomine longioribus, pallido-viridibus, nigro-
marmoratis et ante medium uno-fasciatis; alis pellucidis, margine anteriore et apice nigro-punctatis;
I nsecta. 22