achterpoot 2" korter, dan de linker; de schoenen zijn glad en rond; de larsen insgelijks vierledig. —
P. (Phyllium) pulchrifolium heeft de voordijen van dezelfde breedte; er zijn echter twee nimfen dezer
soort voorhanden, welker voorpooten zeer ongelijk zijn en de een slechts een vierde gedeelte van den te-
genovergestelden beslaat. — Een mannetje van P. (Heteropteryx) Mülleri heeft den regter achterpoot op
eene zeer bijzondere wijze gevormd; dezelve is geheel zonder doornen. De dij heeft op het eerste derde
gedeelte der lengte het voorkomen van afgebroken te zijn; daaruit komt, als uit een’ koker, het overige
dijbeen te voorschijn, welk, in het vorige ingeschoven, zulk eene wending ondergaat, dat de platte
onderkant naar boven is gedraaid; het laatste deel is veel dunner dan het eerste, en beide te zamen zijn
iets korter, dan dat van den tegenoverliggenden poot. De seheenen zijn zeer dun, over het lijf schuins
naar boven gedraaid en het eerste lid der voeten is langer, dan de overige te zamen. — Eene larve van
het wijfje heeft den linker voorpoot slechts van 3'" lengte, terwijl de ander 10'" lang is; alle geledingen,
hoewel zeer klein, zijn zigtbaar, maar zonder doornen en zoo vergroeid, dat zij eene geheel andere
gedaante bekomen hebben.
I.) De Levensivijze.
Volgens mededeeling van den Heer Korthals leeft P. (Heteropteryx) Mülleri op boomstammen en is
P. (Phyllium) siccifolium zeer loom in zijne bewegingen. Zij zitten vlak op de bladen en hebben zulk
eene overeenkomst met dezelve, dat zij van deze op eenen afstand niet te onderscheiden zijn. De
inlanders gelooven, dat zij tot de hoornen behooren, waar zij op gevonden worden, en noemen hen
Binatang-dawn (lSlad-dier). Hunne kleur is in de bosschen donkerder, dan in het open veld, en hun
voedsel zoude uit bladluizen bestaan. — De vlugt van Necroscia is zeer kort; zij verheffen zich tot eene
kleine hoogte, om dadelijk wederom neer te vallen; bij den gang bewegen zij de pooten zeer langzaam
en houden zich gewoonlijk in opene plaatsen op, die met kreupelhout en lage gewassen begroeid zijn.
Cvphocrania leeft op sombere plaatsen in de bosschen en de wijfjes zijn zeer langzaam in hare bewegingen.
K.) GeographUche verbreiding.
De onderscheidene soorten van Phasma, zelfs diegenen, welke de langste vleugels en het dunste lijf
hebben, zijn zeer weinig voor verplaatsing vatbaar. Niet alleen leveren de onderscheidene werelddeelen
dan ook verschillende soorten op; maar digt bijeen liggende eilanden en zelfs weinig van elkander
verwijderde streken, zoo als de Engelsche, Nederlandschc en Fransehe Bezittingen van Guyana, bieden
dienaangaande verschil aan. Eenige soorten maken hierop echter eene uitzondering, als P. (Phyllium)
siccifolium, welke van de Seehelles tot op Nieuw-Guinea, P. (Cyphocrania) Goliath, welke op Java,
Timor en Nieuw-Holland, en P. gigas, welke op Java en Amboina voorkomt.
Men heeft weleer beweerd, dat de vormen van Phasma grooter worden, naarmate zij meer de linie
naderen. Deze stelling laat zich wel eenigzins verdedigen ten opzigte der gevleugelde soorten in Amerika,
maar gaat geenszins in de andere werelddeelen door. Zoo vindt men op Nieuw-Holland en "Van-Diemensland
onderscheidene soorten der groep Cyphocrania, aan de Kaap de Goede Hoop soorten der
groep Haplopus en Bacteria (*), welke onder de grootste vormen mogen gerekend worden.
Zeer in het oog vallende is de onderscheidene verspreiding van dit geslacht over de vijf werelddeelen.
In Europa komt hetzelve het eerst voor op 43° N. B. P. (Bacillus) Rossii en gallieum, Charp. bewonen
Griekenland, Italië, zuidelijk Frankrijk en waarschijnlijk ook Spanje. In noordelijk Afrika vindt men
bij Tripoli P. (Bacillus) Rossii en tripolitanum (f), volgens voorwerpen aan het Museum medegedeeld
door den Heer Clifford Cock van Breugel, Nederlandseh Consul te Tripoli; in Barbarijë gallicum; in
Egypte, Abyssinië en Gelukkig-Arabië, en Siërra Leona: P. (Bacillus) gracile, Burm. (? Bact. aegyptiaca
en lineata, Gray.) Van de Afrikaansche kust beschrijft Serville P. (Cyphocrania) punctipes, hetwelk
waarschijnlijk tot de zevende groep behoort. Van de Canarische eilanden wordt er door Brullé, in de
Reis van Webb en Berthelot, geen vermeld. De Kaap de Goede Hoop levert op: P. (Prisopus) Hor-
stokii, n.; P. (Haplopus) ceratophyllum, Burm.; P. (Bacteria) Canna, nob.; P. (Bacillus) capense, Serv.,
longiscaphum, nob. ($) en breve, Rurrn.; welke soorten alle, behalve de laatste, door Dr. van Horstok
aan het Museum zijn medegedeeld.
Uit deze opgave volgt, dat zij in Europa zich niet boven de 43° verheffen; dat er in Europa, Afrika
en Arabië, tusschen 43°—10° N. B. alleen ongevleugelde, tusschen 43°—33° alleen zoodanige, met
korte sprieten gevonden zijn, en dat in het zuidelijk gedeelte van Afrika, op 33° Z. B. intusschen reeds
twee soorten met vleugels aanwezig zijn, welke met vormen van Brasilië en van het eiland St. Thomas
de meeste overeenkomst hebben.
In Noord-Amerika verspreidt zich P. (Bacteria) femoratum, Say over Pensylvanië, Tennessee en
Zuid-Carolina; P. (Anisomorpha) ferrugineum en buprestoide over Carolina, Virginië en Georgië;
P. (Bacleria) tridens, striatum, calearatum, Burm. en mexieanum, Gray over Mexico. De West-
Indische eilanden bevatten op Cuba P. (Diapherodes) venustulum, Serv. (Platycrana, Serv. — Zie hieronder
ter zijner plaatse.) en P. (Bacteria) Cubaense, nob. Q , welke soorten van beider seksen ons van
daar zijn medegedeeld door den Heer Riehl te Kassei; op St. Domingo P. (Phasma) spinieolle, Burm.,
(*) P. (Bacteria) Canna, nob. Abdomine cylindrico: tarsorum articulo primo cristato, medio angulato; pedum me-
diorum femoribus prope basin unilobatis. Mas. Mesothorace laevi; larsoram articulo primo reliquis longiore. Long.
corp. 5" 4'"; mesoth. 1" 6 '" ; metath. 1". Femina. Mesothorace spinoso vel spinuloso : tarsorum articulo primo
reliquis aequali. Long. corp. 7 i" ; mes. 2"; met. 14'". Prom. bon. spei. Affine B. muricatae, Uiig. Burm. sed majus.
(T) P. (Bacillus) tripolitanum, n. sp. Viride, anlennis 20-articulatis ; femoribus mediis et poslicis subtus ulrim-
qne spinalis 4 minulissimis vix conspicuis. Tripoli. Conf. PI. XV. tig. 3.
($) P- (Bacillus) longiscaphum, n. sp. Femina. Vagina valde elongata, 5"' ultra abdomen producta; corpore cylindrico,
laevi; capite cylindrico, inermi; antennis 21-articulalis ; femoribus mediis et poslicis subtus apice utrimquo
2-spinulosis. Pachymorpha, Serv. Prom. bon. spei in vinetis.
(*) P. (Bacteria) Cubaense, nob. Fuscum; pedibus submarmoratis integerrimis; capite cylindrico. Mas. Tarsorum
articulo primo caeleris bis longiore; cercis analibus incurvatis, obtusis. Long. corp. 2" 10'". Femina. Thorace
albo-punctato ; tarsorum articulo primo caeleris dimidio longiore; abdominis articulo sexto apice infra bifoliato; vagina
angusta obtusa, articulo penultimo vix longiore; lobis interioribus peracutis, vagina longioribus. Long. corp. 5" 3"'.
I nsf.cta. 26