dc tweede tak heeft vier ondertakken, waarvan de tweede bij de mannetjes enkel, en in twee takken
verdeeld is bij de wijfjes. Op het voorveld der ondervleugels is de vijfde ader vierlakkig bij de wijfjes,
vijftakkig bij de mannetjes. De voorpoolen zijn geheel groen, de voordijen fijn getand.
4. M. (MANTIS) FLAVA, Hagekb.
Stigmale discolore albo; pronoto parte anteriore latiore, versusparlempostieamsensimangustiore. Java.
Mas. Elytris parallelis, hyalinis, margine anteriore viridibus; alis oblongis. Long. corp. 2 5 .
Long. pron. 9s'". Lat. pron. 4'".
Femina. Elytris ovatis obtusis, laete viridibus, alis brevioribus obtusis. Long. eorp. 3 . Long.
pron. 1". Lat. pron. 5'".
De borst is aan het vooreinde het breedst boven de aanhechting der voorpooten, en neemt naar achteren
langzamerhand in breedte af. De bovenvleugels hebben een langwerpig smal stigma. De
tweede tak van de vierde ader der bovenvleugels heeft aan de binnenzijde slechts een of twee ondertakken.
Deze soort komt weinig voor.
5. M. (MANTIS) MEMBRANACEA, Berm. 30.
Mas. Pronoto pone medium sinuato, angustiore; pedum anteriorum coxis 20-spinulosis; femoribus
latere interiore viridibus. ?Habitat. Long. eorp. 3". Long. pron. 1 .
liet mannetje heeft de derde ader der bovenvleugels in twee enkele takken verdeeld. De vierde is
op ongelijke hoogte gesplitst; de bovenste tak heeft twee onverdeelde vertakkingen; de onderste is op
twee lijnen afstands eerst verdeeld, en biedt twee of drie vertakkingen aan de buitenzijde aan.
6. M. (MANTIS) IIYBRIDA, Bürm. 31.
Pronoto pone medium sinuato, angustiore; coxis anticis 9 - vel 7-spinulosis, uti et femoribus latere
interno luteis. Java, Borneo, Tondano (Celebes).
Mas. Elytris parallelis, pellucidis, margine anteriore viridi; alis oblongis. Long. corp. 2 4 .
Long. pron. 10"'. Lat. pron. 3"'.
Femina. Elytris ovatis, viridibus; alis brevioribus, apiee rotundatis. Long. corp. 3 . Long. pron. 13 .
Lal. pron. 4"'.
Zij onderscheidt zich van de vorige soort door het geringer aantal dorentjes aan de voordijen; door
de hoog gele kleur aan de binnenzijde dezer leden en der dijen, en door eene kortere voorborst, welke
van onderen insgelijks hoog-geel is. De derde ader is op het midden der vleugels in twee takken gesplitst,
waarvan de voorste bij de mannetjes en de achterste bij de wijfjes twee ondertakken heeft. De
takken der vierde ader zijn op ongelijke hoogten verdeeld; de bovenste tak heeft twee enkele, de onderste
aan de buitenzijde insgelijks twee enkele ondertakken. De vijfde ader op het voorveld der ondervleugels
heeft vijf takken bij de mannetjes, drie bij de wijfjes, waarvan de buitenste in twee onderlakken verdeeld
is. De voorborst is, als bij al deze soorten, met een’ effen’ rand bij de mannetjes, fijn getand bij
de wijfjes. Wij hebben eene variëteit dezer soort van Makassar. Het is een mannetje, waarvan hel lijf
twee duim en de voorborst negen lijnen lengte heeft. De kleur der vleugels, behalve den voorrand,
is geheel rookkleurig; de voorrand der bovenvleugels is groen, der ondervleugels bruin. De voorborst
is bruin gezoomd. De voorpooten hebben van binnen dezelfde kleur als van buiten; de voordijen dragen
aan den onderrand zeven of acht dorentjes.
7. M. (MANTIS) SIMULACRUM, Berm. 32.
Pronoto pone medium sinuato, angustiore; coxis anticis 4-spinulosis, uti et femoribus latere interiore
eoncoloribus. Java. Long. corp. 2" 6"'. Long. pron. 9'".
Onderscheiden van de vorige soort, door korter voorborst en mindere dorentjes aan de voordijen,
is het zeer te betwijfelen, dat Fabricius onder M. simulaerum deze soort zoude beschreven hebben,
daar nthorace ciliato en de woonplaats, w'elke in Amerika opgegeven wordt, evenmin op deze
soort past, als op M. bioculata, Burin. Er is echter geene Amerikaansehe Mantis bekend, waarvan de
bovenvleugels een wit stigma hebben, zoo als Fabricius opgeeft: »Elytra viridia maeula in medio alba.”
Evenmin is er eene Mantis bekend met behaarde borst: zoodat men van M. simulaerum, Fabr. naar
alle waarschijnlijkheid verder geene melding zal moeten maken.
8. M. (MANTIS) TIMORENSIS, ». sr.
Pronoto pone medium sinuato, angustiore; stigmate angusto albo; coxis anticis 4-spinosis; femoribus
anticis maeula sanguinea pictis. Timor, Amboina.
Mas. Elytris parallelis, fuseo-variegatis, margine anteriore obscuris; alis elongatis, margine anteriore
fusco-variegatis, inde subfumatis. Long. corp. 3". Long. pron. 11"'.
Femina. Elytris ovatis, obtusis, pallide viridibus vel fusco-variegatis, parte posteriore subpellueidis;
alis brevioribus, obtusioribus. Long. corp. 3" 6"'. Long. pron. 14"'.
Deze Mantis is ligtelijk te onderscheiden door de sterke puntige dorens aan de voordijen der eerste
pooten en door de bloed-roode vlek aan de binnenzijde der dijen. Deze vlek strekt zich van den grond
Insecta. . o