1. ) iSoihaijOpsis BiiccATA. Essai II, p. 337, PI. XIII, fig'. 1, 2, 3 (afbeeldingen van den kop).
Col. monilis en C. buccalus, Linn. De beste afbeeldingen bij Seba, Thes. II, PI. 12, fig. 1 en PI. 13,
fig, 1 ^ en bij Russell, Ind. Serp. II, PI. 33. Lijf dik; kop groot en buitengewoon dik; schilden der
lippen hoog en zeer talrijk; achterhoofdsschilden zeer klein; oog, door eenen krans van kleine schilden
omringd. Vier of vijf paar uiteenloopende kinschilden, op welke schubben volgen. Schubben klein,
talrijk, met eene zwakke kiel voorzien en in 39 rijen gerangschikt. Hoofdkleur okergeel, van boven
donkerder en met breede zwarte dwarsbanden bedekt. Zijden van het lijf met ronde, zwarte vlekken
versierd. Eene zwarte streep gaat ter zijde van den kop, loopt door het oog en rijst in eenen hoek naar
het achterhoofd, alwaar zij in eene punt eindigt. Kop van boven met langwerpige of driehoekige zwarte
vlekken voorzien. Onderdeden van het dier somtijds zwart gevlekt of gemarmerd. Lippen, in het
leven roodachtig. — Tot nog toe slechts op Java en Romeo waargenomen. Wordt lot vier voet lang.
Staart, omstreeks een derde van de lengte van het ligchaam. Schubben Io 2 + i 1 tot 166 + 84.
2. ) IIo itiA iiO r s is schheideri. Essai II, p. 341, PI. X III, fig. 6 en 7 (afbeeldingen van den kop).
De beste afbeeldingen bij Seba II, PI. 15, fig. 3, en bij Russell II, PI. 40. Omtrent de synonimen
dezer soort, die in de kunstmatige stelsels meer dan vijftien verschillende namen dragen, vergelijke men
het aangehaalde Essai 1. c. — Zij is van Dekan tot Nieuw-Guinea verspreid of, met andere woorden,
bij Pondichery, op Malabar, Sumatra, Java, Romeo, Celebes, Amboina, Nieuw-Guinea en Timor
gevonden, zonder op die verschillende plaatsen eenig standvastig onderscheid op te leveren. Zij heeft
in haar geheel aanzien overeenkomst met de voorgaande soort, maar onderscheidt zich van deze, dooi
haar slanker ligchaam, haren kleineren, minder dikken en meer langwerpigen kop, die twee paar
voorhoofdsschilden en, in stede van kruin- en achterhoofdsschilden, eene menigte kleine, onregelmatige
schilden bezit; voorts door meer naar boven gerigte oogen; door hare grootere, sterker gekielde,
maar minder talrijke schubben — slechts 23 tot 25 reeksen — en eindelijk door hare meer sombere
tinten, zijnde de bovendeden meer of minder donker olijfkleurig bruin en met onregelmatige, zwarte,
langs de zijden zich somtijds als dwarsbanden voordoende vlekken versierd, terwijl de onderdeden op
geelachtigen grond, met rookkleurig zwarte vlekken, voornamelijk aan de wortels der schilden, bedekt zijn.
Geheele lengte, omstreeks drie voet, waarvan de staart een vierde inneemt. Schilden 143+50 tot 152+64.
3.) llo s iA i iO P s is d e c u s s a t a . Deze soort, onder den opgegeven naam, in het Essai II, p. 344,
PI. XIII, fig. 14, 15 en 16 vermeld, en gelijktijdig door Reuss, in het Mus. Senkenberg. PI. 9, fig. 3,
onder den naam Rrachyorrhos alternans beschreven en afgebeeld, is het eerst door den Hoogl. Reinwardt
op Java gevonden. Zij schijnt van alle bekende soorten het kleinst te blijven, en op genoemd eiland
zeldzaam te zijn. Voorts onderscheidt zij zich van de voorgaande door haar bijkans overal even dik
ligchaam, door eenen korteren, dikken staart, eenen niet duidelijk van den romp afgescheiden kop,
door groote achterhoofdsschilden en gladde schubben, die in slechts 19 reeksen verdeeld zijn. Er zijn
twee paar voorhoofdsschilden, 136 buikschilden en 26 tot 34 staartschilden aanwezig. Geheele lengte
van het grootste voorwerp 0m,25 + 0m,04. Van de twee hoofdkleuren: bruin en geelachtig wit, heeft
de eerste de bovenhand langs den rug en zijn beide zoodanig verdeeld, dat zij bij afwisseling ringen
en dwarsbanden vormen.
4. ) IloM A liO P s is piiUiMBEA. Essai II, p. 346, PI. XIII, fig. 12 en 13 (afbeeldingen van den kop).
Schubben glad, in 19 reeksen verdeeld. Van boven leikleurig, somtijds met eene, uit ronde, zwarte
vlekjes bestaande rugstreep versierd; van onderen wilachtig, meestal met zwartachtige, gemarmerde
vlekken aan de wortels der schubben. Kop van boven met 8 schilden bekleed. Wordt omstreeks twee
voet lang, waarvan de staart een zesde gedeelte inneemt. Schilden 120 + 29 tot 123 + 36. — Vaderland:
Java, Romeo en Celebes.
5. ) ÜOHIAE.OPS1S a ü s b . Essai II, p. 347, PI. XIII, fig. 10 en 11. Op de voorgaande soort gelijkende,
maar onderscheiden door eenen meer verlengden, met langwerpige schilden bedekten kop;
door een breed en kort voorste voorhoofdsschild; door een dikker, zijdelings sterker te zamengedrukt
en met 25 schubbenrijen bekleed ligchaam; door eenen langeren en meer puntig uitloopenden staart;
door een grooter aantal schilden, die ten bedrage van 139 + 47 tot 156 + 58 aanwezig zijn, en door
de kleuren, welke op de bovendeden in het bruine trekken, met twee lichte strepen langs den rug,
terwijl de gedachtige zijden met eene zwarte streep voorzien zijn. Wordt omstreeks twee voeten lang. —
Rewoont: Java, Romeo en Rengalen.
6. ) IIO.IIALOPSIS leecobalia. Essai II, p. 345, PI. XIII, fig. 8 en 9. De in dit werk, PI. VIII
medegedeelde afbeelding, werd door onzen teekenaar van Raalten naar het leven vervaardigd. De
twee voorwerpen van deze nieuwe soort, tijdens ons verblijf op het eiland Timor, waar wij haar
alleen vonden, verkregen, zijn daar aan de noordkust, bij het dorp Atapoepoe, verzameld. Deze
soort is bijzonder gekenschetst en wijkt van alle andere af, door haren dikken, afgeronden kop, het
geringe getal lipschilden, van welke er aan iedere zijde der bovenlip slechts vijf aanwezig zijn, en de
kleine, maar volmaakt ontwikkelde schilden van den bovenkop, ten getalle van acht, van welke het
voorste voorhoofdsschild langwerpig vijfhoekig en tusschen de neusschilden gelegen is.
Het grootste der twee in ons bezit zijnde voorwerpen, heeft de lengte van 0m,61 + 0 m,08, en is met
152 + 31 schilden voorzien, terwijl het kleinere slechts 0m,44 + 0m,06 lang is, maar 156 + 34 schilden
onder het lijf en den staart heeft. De schubben zijn bij beide voorwerpen glad, ruitvormig en in
vijf-en-twintig reeksen verdeeld. Het ligchaam is vrij kort en stevig gebouwd, een weinig zijdelings te
zamengedrukt; de buik en rug zijn afgerond; de staart is kort, krachtig, in eene afgeronde punt uit-
loopende en van onderen met gedeelde schilden bekleed. De kop is een weinig van den hals afgescheiden,
tamelijk breed, zeer hoog en dik, van voren afgerond en stomp. Het snuitschild is zeshoekig,
hooger dan breed, en van onderen met eene diepe, halve-maanvormige uitholing voorzien, waar het
eerste, eenigzins vooruitspringende onderlipschild in sluit. Het voorste en bovenste gedeelte van den
snuit wordt door de twee neusschilden en het voorste voorhoofdsschild ingenomen, welke op ééne
lijn liggen; het laatstgenoemde schild is langwerpig vijfhoekig; de eerstgenoemden zijn een weinig
langer dan breed, anders regelmatig van gedaante, en worden van de neusgaten doorboord, die in
halve-maanvormige spleten bestaan, wier punten naar achteren zijn gerigt. Het tweede paar voorhoofdsschilden
is klein en onregelmatig vierhoekig. De oograndschilden zijn klein en langwerpig; het kruinschild
breed en vijfhoekig; de achterhoofdsschilden naar evenredigheid klein, maar van den gewonen
Reptilta. 16