en onder dezen naam aan het Rijks-Museum zijn toegezonden geworden. Een nader onderzoek heeft
ons echter getoond, dat ook deze naamsbepaling onjuist was, en dat deze dieren in geenen deele
met het bovengenoemde, door Kuhl en van Hasselt verkregene individu van Croe. vulgaris overeenstemde,
zoo als men uit de meening van Boie zoude hebben moeten opmaken. Deze twee krokodillen
vertoonden, integendeel, eene vrij groote overeenkomst met Crocod. biporcatus, voornamelijk door de
aanwezigheid der twee kielen op den snuit. Zij wijken echter van deze soort af, door een’ veel breeder’
kop, door de aanwezigheid van twee paar nekschilden, en door eene eenigzins lichtere grondkleur.
Wij hebben deze voorwerpen langen tijd voor toevallige verscheidenheden van Crocod. biporcatus gehouden,
en zouden dezelve als zoodanig beschrijven, bijaldien wij ons later, op onze reis in de binnenlanden
van Borneo, niet overtuigd hadden, dat zich aldaar insgelijks een van Crocod. biporcatus standvastig
afwijkende krokodil ophoudt. Wij hebben tot ons leedwezen, van dezen laatsten slechts twee schedels
kunnen bekomen, terwijl zich eenige andere in de verzameling van wijlen den Luitenant-Kolonel
Henrici bevinden; een derde, zeer jong individu werd vroeger door den Heer Diard, van Pontianak
aan het Rijks-Museum gezonden. Dit voorwerp onderscheidt zich van den gewonen Crocod. biporcatus
door de aanwezigheid van twee paar nekschilden, en komt daardoor overeen met de bovengenoemde
twee krokodillen van Java.
De door ons medegebragte schedels van dit dier behoorden, volgens het zeggen der inboorlingen, tol
eene van den meer gemeenen Croe. biporcatus afwijkende soort, welke de Maleijers op Borneo Boeaja
Kodok en de Dajakkers Bedjai P ak a tak (*) noemen; terwijl de gemeene soort, bij het eerstgemelde
volk den naam draagt van Boeaja Taman (f), en door de laatstgenoemde inlanders Bedjai Rawen
genoemd wordt. Beide deze krokodillen bewonen eenerlei streken, en stemmen ook in hunne levenswijs
volkomen met elkander overeen, behalve dat de stompkoppige soort voor nog gevaarlijker wordt
gehouden, dan de gewone tweekielige krokodil. Wij gevoelen te meer neiging, deze laatste opmerking
voor waarheid aan te nemen, omdat men inderdaad niet zoozeer uit de buitengewone grootte, als wel
uit den sterken bouw des schedels van deze soort kan alleiden, dat zij, ten opzigte harer kracht, den
gewonen tweekieligen krokodil verre overtreft.
Wij zullen, om de onderlinge verhouding der schedels van deze twee krokodillensoorten, in het oog
te doen vallen, eene vergelijking maken tusschen dieren van zoo veel mogelijk gelijken wasdom.
De grootste opgezette krokodil, dien het Museum bezit, is een Crocod. biporcatus, welke bij Geram in
de Molukken gevangen en door den Hoogleeraar Reinwardt herwaarts gezonden is geworden. De
geheele lengte van dit dier is nagenoeg 5 N. E., waarvan de kop 0,61 bedraagt. Kiezen wij nu tot
vergelijking den groots ten door ons medegebragten schedel van het stompkoppige ras, welke bijkans
0,68 lang is, dan bekomen wij de navolgende verhouding, insgelijks in Nederl. ellemaat uitgedrukt.
(*) P a k a ta k , heet in de taal der JBejadjoe-Dajakkers kikvorsch, en Kodok beteekent hetzelfde dier in het Maleisch.
(-{-) Taman, heet in het Maleisch medegezel of makker. Deze naam is door de inlanders welligt daarom aan de bovenbedoelde
krokodilsoort gegeven, dew ijl zij op Borneo de gemeenste is, en in sommige streken zoo buitengewoon talrijk en als
het ware bij troepen voorkomt.
&
Lengte van de punt des snuits tot aan het bovenste gedeelte van den achterschedel
Breedte bij het onderkaaksgewricht.............................................................................
)) bij de o ogen.......................................................................................................
» bij de neusgaten.................................................................................................
n der ruimte tusschen de oogholten...................................................................
Grootste hoogte des schedels bij het achterhoofd......................................................
De afmetingen, op twee jongere exemplaren bewerkstelligd, leveren de navolgende Lengte van de punt des snuits tot aan het bovenste gedeelte van den achterschedel
Breedte bij het onderkaaksgewricht.............................................................................
)) bij de o ogen........................................................................................................
» bij de neusgaten.................................................................................................
)> der ruimte tusschen de oogholten...................................................................
Grootste hoogte des schedels bij het achterhoofd......................................................
Spitskoppige. Stompkoppige.
0,582. 0,650.
0,324. 0,420.
0,255. 0,310.
0,120. 0,170.
0,061. 0,074.
0,222. 0,294.
ide uitkomsten op.
Spitskoppige. Stompkoppige.
0,480. 0,440.
0,243. 0,256.
0,166. 0,188.
0,096. 0,100.
0,050. 0,042 (*)
0,172. 0,180.
Uit deze opgaven blijkt, dat de kop bij dezen nieuwen krokodil, in evenredigheid der lengte, veel breeder
is, dan bij den gewonen Croe.biporcatus, en dit verschil is bij zeer oude individuen, vooral, wanneer
men de schedels van beide soorten naast elkander legt, zeer in het oog vallende. Bij ons nieuw dier is,
in iederen leeftijd, de kop in verhouding niet slechts korter, breeder en minder kegelvormig toeloopende,
maar ook in het algemeen veel steviger gebouwd, van voren meer afgerond en eenigzins hooger: in één
woord, een verreweg krachtiger maaksel vertoonende. Voor het overige komen beide schedels, wat
den grondvorm en de hoofdkenmerken betreft, volmaakt met elkander overeen. Bij het stompkoppige
ras echter, wordt het neuskanaal van achteren bij de oogen, plotseling veel wijder dan gewoonlijk, en er
ontstaat dien ten gevolge op de plaats, waar zich de ossa palatina met het voorste gedeelte van het
os sphenoideum vereenigen, eene sterke opzwelling, welke men bij het spitskoppige ras in eenen veel
geringeren graad opmerkt. Verder is bij het eerstgenoemde ras de ruimte tusschen de beide kielen op
den snuit minder uitgehooid, en de kielen zelven derhalve, ten minste aan haar voorste gedeelte, veel
minder duidelijk.
De stompkoppige krokodil komt op Borneo, even als de gewone tweekielige, van het zeestrand af,
tot ver in de binnenlanden toe, in de rivieren en meren voor. Wij zijn niet in staat, met naauwkeurig-
heid de grootte te bepalen, welke dit dier bereikt; maar gelooven, dat het bezwaarlijk grooter dan
omstreeks 6 N. ellen zal worden: eene lengte, welke het spitskoppige ras waarschijnlijk evenmin zal te
boven gaan. Voorwerpen van zulk eene aanzienlijke grootte worden intusschen zeer zeldzaam aange-
troflen, zoodat daartoe, naar alle vermoeden, een zeer liooge ouderdom vereischt wordt.
(*) Deze vergelijkende opgaaf toont tevens aan, dat er ook individuele verschillen bij deze dieren bestaan.
RErTILIA. ^