10
deling van dit geslacht te laten varen, en ons eenvoudig tot de beschrijving der vier soorten te bepalen,
van welke wij naauwkeurige, naar het leven ontworpene afbeeldingen, en de voorwerpen zelve, welke
tot dat einde gestrekt hebben, bezitten. Slechts door deze wijze van behandeling schijnt ons het verkrijgen
eener naauwkeurige kennis der bestaande soorten te eeniger tijd mogelijk te zijn; terwijl daarentegen
de beschrijving van gedroogde of slecht bewaarde voorwerpen, wier kleuren verbleekt of geheel
verdwenen zijn, alleen strekken kan, om de geschiedenis dezer dierklasse meer en meer te verwikkelen.
Ten einde den belangstellende echter een denkbeeld te geven van de lot heden in de zeeën van den
Indisehen Archipel waargenomene en beschrevene soorten van het geslacht Amphacanthus, wdlen wij
de soorten, door Cuvier en Valeneiennes in hunne Histoire des Poissons, uit die wateren besehre-
ven , hier in het kort vermelden.
1. ) to rn . javïis, Cuv. et Val. Poiss. X, p. 118. Gronov. Zoophyl. Tab. 8, fig. 4. — Java,
Malakka, Pondiehery. Door Kuhl en van Hasselt te Batavia, uit de Sunda-zee verkregen en aan het
Rijks-Museum toegezonden.
Romp, met witte vlekken bezet, die op den rug rond zijn, op de zijden langwerpig, onnaar den buik
toe te zamenvloeijende, alwaar zij strepen vormen. Schubben zeer klein.
2. ) AI«™, a o u l i u i , Cuv. et Val. 1. c. X, p. 143. (Pisces, PI. 2, fig. 1 van dit werk). — Te
Batavia door Kuhl en van Hasselt verzameld.
Kleuren als de vorige, maar de vlekken ter zijde van den romp verdwijnende, en derhalve zonder strepen.
Schubben, even klein als bij de voorgaande, maar het ligchaam meer langwerpig.
3. ) Ampii. mar« aritieerits, Cuv. et Val. 1. c. X, p. 145. — Amboina, Yanikoro. Door den
Hoogleeraar Reinwardt van Amboina medegebragt.
Ligchaam nog langwerpiger dan van de voorgaande. Schabben, een weinig grooter. Van boven vuil groenachtig
, welke kleur naar onderen in wit overgaat. Romp, met blaauwachtige punten bezaaid.
4 ) Amph. coralllws, Cuv. et Yal. 1. c. X, p. 139. (Pisces, PI. 2, fig. 2 van dit werk). Door
Kuhl en van Hasselt te Batavia gekocht. Door Dussumier op de Sechellen gevonden.
Ligchaam omstreeks driemaal langer, dan hoog. Schubben, een weinig grooter, dan bij de drie voorgaande.
Oranjegeel, met blaauwe puntjes, die op den kop en de borst een weinig grooter worden. Staartvin, diep
gevorkt.
5.) A ïip u . FiRviAMEMTirai, Cuv. et Val. 1. c. X, p. 142. Door Lutke bij Samarang verkregen.
Een door ons aan de zuid-westkust van Sumatra gevangen voorwerp schijnt tot deze soort te behooren.
Romp, donkerblaauw, naar onderen lichter, met vele oranjegeelachtig bruine, ronde vlekjes geteekend.
Voorhoofd en kieuwendeksels groenachtig van kleur. Wangen met drie donkere schuinsche strepen, welker
tusschenruimten geel zijn. Achter aan den wortel der rugvin eene groene vlek. Vinnen grijsachtig.
11
6. ) Am p h . v i r k i t p s , Cuv. et Val. 1. c. X , p. 133. (PI. 3 , fig. 1 van dit werk.) — Door Kuhl en
van Hasselt te Batavia verkregen.
Hoogte van den romp tot de lengte des ligchaams, als 1 tot 2J. Schubben als bij A. corallinus. Ondergedeelten,
borst-, buik- en aarsvin, grijsachtig wit. Achtergedeelte van den rug, rug- en staartvin, twee
schuinschc breede strepen, van den rug achter de borstvin en op de kieuwendeksels loopende, als ook de snuit van
boven, geelachtig. Overige gedeelten licht bruin. Bovenste helft van den romp met blaauwe punten, die met de
gele schuinsche strepen gedeeltelijk tot lijnen ineensmelten. Bovenzijde van den kop met zwartachtige d warsstrepen.
7. ) Am p o . d o l ia t u s , Cuv. e t Val. 1. c. X , p. 132. G ué rin, I c o n o g r . PI. 3 5 , fig. 1. — Door
Quoy en Gaimard van Boeroe en Vanikoro, door ons van Timor medegebragt.
Schubben als der voorgaande, maar het ligchaam meer langwerpig. Kleur van boven oranje, naar den rug
in het groenachtige. Romp met vele blaauwe, smalle banden, die regt van den rug naar den buik, maar
langs den wortel der rugvin hier en daar ineenloopen, en naar achteren eenige strepen in de lengte vormen.
De strepen der wangen en der borst loopen schuins naar voren; die der kieuwendeksels dwars van voren
naar achteren.
8 . ) in™, II KIUCTUTIS, Cuv. e t Val. 1. c. X , p. 126. (PI. 3 , fig. 2 van dit werk.) — Door
Kuhl en van Hasselt u it de Javasche zee erlangd.
Schubben, grooter dan bij al de voorgaanden. Hoogte van den romp tot de lengte des ligchaams als 1 tot 21.
Grondkleur witachtig, langs den rug en voor den staart in het bleek roodachtig bruine, welke kleur verscheidene
onregelmatige, lichte velden insluit. Romp met bruine, veelvuldig dooreen gekronkelde strepen.
Staartvin, en de door weeke stralen ondersteunde achterdeelen der rug- en aarsvinnen, met bruine punten.
9 . ) Aiwmi. c o n c a t o a t u s , Cuv. et Val. 1. c. X , p. 127. — Door Lesson en Gamot van Boeroe,
door R aynaud van Batavia, aan b e t Parijssche Museum gezonden.
Witachtig. Rug met ronde en eironde, geelachtige, bruin gezoomde vlekken, die naar onderen langwerpiger
worden, en op de zijden de gedaante van onregelmatig afgebrokene strepen aannemen. Op de wangen
en kieuw'endeksels eenige blaauwe, bruingezoomde kronkellijnen. Op de rug- en staartvinnen eenige bruine,
ronde vlekken, die op de stralen der staartvin menigvuldiger en meer regelmatig verdeeld zijn.
10. ) Am p i i . kakeavits, Cuv. e t Val. 1. c. X , p. 1 3 0 , PI. 286. — Door Quoy en Gaimard aan de
noord-oostkust van Nieuw-Guinea en bij h e t eiland Vanikoro verzameld.
Schubben, in vorm bijkans als die van Amph. vermiculatus. Ligchaam met bruine, afgebrokene, spaarzaam
verdeelde strepen, welke op den rug dooreen kronkelen en eenige grootere of kleinere, langwerpige
velden insluiten. Aan den wortel der weeke rugvin een halfrond veld, digt bezet met zwartachtige punten.
Staart, staartvin, weeke aarsvin, met eenige reeksen bruine, ronde vlekjes geteekend.
11. ) Am p i i . ma rmo ra th §, Cuv. et Val. 1. c. X , p. 124. Voy. d e 1’U r a n i e , Zool. PI. 6 2 ,
fig'. 1 en 2. Renard. I , Tab. 2 5 , fig. 137. — Door Quoy en Gaimard bij de Marianne-eilanden, door
ons aan de zuidkust van Borneo gevonden.