tot op het midden uit, is éénkleurig bij de wijfjes en zwart aan den top bij de mannetjes. De derde ader
der bovenvleugels beeft drie takken bij de mannetjes en twee bij de wijfjes. De vierde ader is op on-
gclijkc hoogten verdeeld; de bovenste tak heeft bij de mannetjes éénen, bij de wijfjes twee onverdeelde
onderlakken; de onderste tak heeft bij beide aan de buitenzijde twee ondertakken. Op hel voorveld
der ondervleugels heeft de vijfde ader van beide seksen drie takken.
9. M. (MANTIS) PATELLIFERA, Serv. 12.
Pronoto pone medium sinuato, angustiore; stigmate angusto albo; coxis anticis spinis dilatatis tribus
vel quatuor apice aculis. Japonia.
Mas. Elyiris parallelis, pellucidis, margine anteriorc viridi. Long. corp. 1" 7"'. Long. pron. 6"'.
Femina. Elytris oblongo-ovatis, pallido-viridibus margine anteriore viridi vel fusco et flavo vanegatis.
Long. corp. 1" 11"'—2" 9"'. Long. pron. 8'"—11"'.
De derde ader heeft éénen tak bij bet mannetje, twee takken bij het wijfje. De lakken der vierde
ader zijn op gelijke hoogten verdeeld bij de eerste, maar op ongelijke bij de laatste; de bovenste tak
beeft drie ondertakken bij de wijfjes, slechts twee bij de mannetjes; de onderste tak is driemaal verdeeld.
10. M. (MANTIS) BIPAPILLA, Serv. 16.
Femina. Pronoto pone medium sinuato angustiore; stigmate angusto albo; coxis anticis spinis
duabus patellaeformibus. Padang. Long. corp. 2" 2'". Long. pron. 8 .
Deze soort verschilt alleen door twee zeer verbreede doorns aan de voordijen en door eene kortere
voorborst, van de vorige, waarvan zij veelligt slechts als eene variëteit is aan te zien. De bruine banden
aan de onderzijde der voorborst zijn niet bestendig.
11. M. (MANTIS) BIOCULATA, Burm. 34.
(Bimaculala, B u rm . 35.)
Aangaande de vereeniging dezer beide, door Burmeister beschrevene soorten, kan geen twijfel meer
overig zijn. Men vergelijke dienaangaande Cbarpentier in Germar’s Z e itse h rift fü r die E ntomologie,
B. III. pag. 291. Obs. 21.
12i\ M. (MANTIS) NANA, Stoll PI. 12. f. 84.
Stigmate coneolore; elytris feminarum oblongo-ovatis; femoribus anticis parte interiore punctis duobus
nigris notatis. Promont. bonae spei.
Tot deze soort behoort M. fenestrata, Fabr. Burm. 5 als mannetje, en prasina, Burm. 55 als wijfje.
13. M. (MANTIS) RELIGIOSA, Lr™.
Van deze soort komen de volgende variëteiten voor:
A. ) Minor. tong. corp. Mos. V 9"'—2" 2'". Fem. 2" 6'".
a.) Macula coxarum anteriorum tola nigra.
a.) Alae virides. M. sancta, F. 33. Italia.
/?.) » fumatae. M. striata, F. 30. Italia. Conf. Ckarpent. Ilo rae Entomolog. pag. 88.
h.) Macula coxarum anteriorum nigra, centro lato albo. Italia. Roesel IV. Tab. 12. fig. 10.
có » » » » » » ferrugineo. Timor.
'f-) » » » lutea, nigro marginala punclisque luteis sparsis. Nova Hollandia.
B. ) Major. tong. corp. Mas. 2" 6'". Fem. 2" 10'".
Macula coxarum nigra vel centro ferrugineo. M. sacra, Thunb. Hemiptera Max. Cap. pag. 7. — M. p ia, Serv. 24. —
Stoll T. 17. f. 64. Prorn. bonae spei, Borneo.
Al deze variëteiten komen in vorm van lijf en vleugels overeen, en zijn gezamentlijk te erkennen aan
het bleek groene stigma, als ook aan de vlek der voordijen der eerste pooten, welke óf geheel zwart,
óf m het midden geel of bruin is. De aders der bovenvleugels hebben bij allen dezelfde schuine rigting
naar den top toe. De eerste, tweede en vierde variëteit hebben de derde ader aan den top in twee
takken verdeeld; de bovenste tak der vierde ader beeft vier onverdeelde ondertakken, of drie, van
welke de binnenste eens verdeeld is; de onderste tak geeft vier takken af naar de buitenzijde. De derde
variëteit beeft de derde ader in twee takken verdeeld op twee derde gedeelten der lengte; de bovenste
tak der vierde ader heeft twee, de onderste tak drie onverdeelde ondertakken. Bij de vijfde variëteit is
de derde ader boven de helft der lengte in twee takken gesplitst, waarvan de bovenste nog eenen ondertak
heeft; het verloop der vierde ader is even als bij de derde variëteit.
A.) Alis elongatis, acutis.
a.) Macula fusca in alarum basi nulla.
cc.) Prothorace latiore.
1.) Alis margine anteriore non maculatis.
B .
2.) » » » maculatis.
ß.) Prothorace angustiore...............................................................
b.) Macula fusca in alarum basi.
cc.) Alis usque medium fuscis, flavo-tessellatis.........................
ß.) » » apicem » » .......................
15. Alis brevioribus, apice obtusis, margine anteriore 5—7 maculatis.
14. Herbacea, S. 3.
\Pustulata, Stoll 20. f. 73. S. 13.
15. <
( Vicina, S. 14.
( Superstition, F. S. 2.
I Attenuata, St.
16. ’
I Fasciata, B. 23.
' E xsiccata, S. 1.
17. Chloreudeta, B. 21.
{Australasian, Leach.
Aridifolia, S. 4.
Tessellata, B. 25.
{Striata, St. 11. f. 41.
Variegata, S. 15. B. 21.
Catenata, B. 22.