VII. Het SYSTEMATISCHE GEDEELTE.
ORNITHOPTERA, Boisduval.
Dit geslacht zal, naar alle waarschijnlijkheid, ingetrokken moeten worden. Volgens D’. Ilorsfield
hebben de eerste vormen van O. Amphrisius eene bijzondere overeenkomst met die van P. Polydorus,
en de uitwendige geslachtsdeelen der mannetjes leveren bij Papilio zulk een in het oog vallend onderscheid
op, dat de grootere kleppen van Ornithoptera in vergelijking bezwaarlijk als een wezen tl ijk
kenmerk te beschouwen zijn. Daarentegen komen de nervuur der vleugels, de vorm der sprieten en
der voelers van Ornithoptera in alle bijzonderheden met die van P. Memnon overeen.
ORNITHOPTERA PRIAMUS, Lira., Boisd. n. 1.
Eene verscheidenheid van Priamus, gevonden op de zuid-westkust van Nieuw-Guinea, heeft de
ondervleugels op de bovenzijde ongevlekt en den anaalhoek van onderen geel.
Kleiner, heeft zij 6" vlugt. Op de bovenvleugels is de bruine vlek onder de middelader langer,
beginnende reeds aan de vierde ader. De middelader is groen gezoomd. De ondervleugels hebben op
het groene veld geene zwarte punten. Aan de onderzijde toonen de bovenvleugels en de middelcel
eene groene vlek, welke derzelver halve lengte bereikt, en de groene vlekken tusschen de aders zijn
door eenen breederen zwarten band van elkander afgezonderd. De anaalhoek der tweede vleugels is geel,
met eene kleine zwarte vlek; het middelvlak is geelachtig groen; de goudgele randvlekken tusschen de
eerste aders ontbreken; de zes zwarte vlekken zijn kleiner. De verscheidenheid van Priamus, afgebeeld
in de Reis van Freycinet (Tab. 83. hg. 3.), heeft eenige vlekken op de ondervleugels; de zwarte band
der bovenvleugels is smaller.
ORNIPHOPTERA TITHONUS, n. sr.
PI. I. hg. 1. <?
De bovenvleugels zijn zwart, met drie groen-gele banden; de ondervleugels ovaal, groen, met een
goudgeel middelvlak en eenen zwarten buitenrand.
Deze prachtige vlinder heeft 1 ¥ vlugt. De bovenvleugels hebben op eenen donker zwarten grond
drie banden, welke zich van de basis tot bij den buitenrand uitstrekken; de bovenste band loopt langs
de binnenrandader, is boogvormig, zeer smal tot op het midden en loopt verder boven gemelde ader
breeder uit; de middelste heeft den vorm eener S, strekt zich over de middelcel en over de ruimte
tusschen de vierde en zesde ader uit en eindigt nabij den buitenrand in eene omgebogene punt. De
derde band loopt langs den onderrand langzamerhand smaller toe en is korter dan de twee vorige. De
ondervleugels zijn ovaal, smaller dan van Priamus. Een goudgele band strekt zich over de geheele
lengte uit, maar is tusschen het einde van de middelcel en den buitenrand afgebroken; dezelve neemt
een groot gedeelte van de middelcel, langs de onderrandader en twee derde gedeelten der vakken
tusschen de eerste en vierde ader in, alwaar hij drie bogten vormt, in welke even zoo vele zwarte vlekken
liggen. Het afgezonderde gedeelte bestaat uit twee vlekken tusschen de vijfde en zevende ader, van
welke de binnenste eens zoo lang is als de vorige. Een grasgroen veld sluit zich tegen den goudgelen
band aan, bevat het onderste gedeelte der middelcel, de binnenste helft tusschen de 4do, 5de en 6dc aders
en vormt den geheelen buitenrand van het middelvlak. De binnenrand is breed omgeslagen, breed
zwart gezoomd, van buiten grijs en gedeeltelijk met digte, lange, vleeschkleurige haren bedekt, die
zich over het achterlijf uitstrekken. De buitenrand heeft eenen smallen zwarten zoom en is golvend
uitgesneden. De vleugeltop is stomp; de anaalhoek uitgesneden. De onderzijde der bovenvleugels is
voor het grootste gedeelte groenachtig geel, met uitzondering van den geheelen rand, van eenen bree-
den, schuinen dwarsband over het midden en van drie zwarte vlekken langs den buitenrand tusschen
de vierde en zesde ader, die gezamentlijk zwart zijn. Op de ondervleugels ziet men hetzelfde goudgele
veld als op de bovenzijde; overigens zijn dezelve geheel grasgroen, met eenen zwarten band onder de
middelader, welke zich tot de helft der vleugels uitstrekt, met eenen licht gelen anaalhoek, eene zwarte
vlek aan den top der middelcel en vier vlekken van dezelfde kleur tusschen de eerste en de zesde ader;
de buitenrand heeft eenen smallen, zwarten zoom. De borst is geheel zwart. liet achterlijf geel met
twee zwarte vlekken op de bovenzijde van iedere geleding. Deze vlinder is de prachtigste, welke de
Fauna van Nieuw-Guinea’s zuid-westkust opgeleverd heeft.
/ n’
ORNITHOPTERA AMPHRISIUS, Fabr., Boisd. n. 6.
Eene variëteit van Banjermassing met eene vlugt van 6". De bovenvleugels zonder gele vlek in de
middelcel. De ondervleugels zijn helder goudgeel met eenen smallen zwarten rand, welke tusschen
iedere ader eene kleine driehoekige vlek vormt. Aan de onderzijde der bovenvleugels is de bovenste
helft van den top der middelcel geel. De borst is van onderen tot aan de aanhechting der middelste
pooten van dezelfde kleur, en de dijen der twee achterste paren zijn van onderen geelachtig. — Astenous
Esehholtz, in Kotzebue’s Reise 1821, Yol. III. Tab. IV. pag. 205, behoort bij Amphrisius.
PAPILIO.
Van het geslacht Papilio zijn in de Species g én éra l des Lépidoptères 224 soorten beschreven,
verdeeld in 32 groepen. Al deze vormen komen overeen door de korte voelers, van welke het derde
lid zeer klein is, door den haak aan de scheenen der voorpooten, door den vorm van de ondercel der
bovenvleugels en van de grondcel der ondervleugels.
De gedaanteverwisseling, welke bij de Schubvleugeligen overigens met regt als voornaamste grond
van natuurlijke rangschikking wordt aangezien, levert in de onderscheidene groepen van Papilio zoo
veel verschil op, dat er tot nog toe geen algemeen onderscheidingskenmerk van de andere geslachten