Fcmina. Elytris viridibus, fascia media transversa parallela flava, utrinque nigro-cineta; margine
anteriore maeulaque prope basin cum costa cohaerente trigona, flava; alis apice pellucidis, basi areaque
antiea purpurea; area postiea fusca, nervis transversis pellucidis. Long. corp. 12§"; proth. 3 ; elytr.
9è'". Padang.
De oogen zijn kegelvormig. De enkelvoudige oogen puntiger bij de wijfjes, dan bij de mannetjes.
De borst heeft op bet midden eene gekorrelde oppervlakte en twee dwarsgroeven; de buitenrand is een
weinig getand.
5. M. (UARPAX) DIANA, Stoll.
Oculis oblusis; fronte supra ocellos cornu incrassato, apiee emarginato; elytris margine anteriore
fasciisque duabus transversis flavis. ? Mas. Femina. (M. Diana, Stoll f. 100; pictipennis, Serv.)
6. M. (HARPAX) MUSARUM, P. d. R.
(Epaphrodita Musarum, Serv.)
In de afbeelding van Palisot de Beauvais, p. 11 l.Pl.XIII.fig.3, zijn de dijen der achterpooten bedekt.
In zijne beschrijving wordt geen melding gemaakt van derzelver vorm, of zij bladvormige aanhangsels
hebben, dan niet. Men heeft deze soort later niet weder gezien.
G R O E P XII.
Pedum posteriorum femora lobata. Minores, pollicem metientes. Alae concolores in utroque sexu.
Deze groep bevat een paar Indische soorten, welke zich, door den kleinen vorm en door de bladvormige
aanhangsels der achterpooten, aan Harpax aansluiten. De vleugels, welke bij de onderscheidene
seksen der vorige groep zooveel in kleur verschillen, komen in deze geheel overeen.
M. OLIGONEURA, ir. sr.
PI. XVIII. S f%. 6.
Fronte inler oculos convexa, spinula media acula; prothorace angusto supra pedes laliore; elytris
margine anteriore viridibus, pone medium hyalinis, viridi-strigatis; alis byalinis, area antiea apice truncata
uti et margine anteriore fusca; tibiis antieis latioribus; femoribus poslicis apice lobo parvo rotundalo.
Java, Padang, Amboina, Tondano (Celebes). Mas. Long. corp. 9"'. Long. protb. 3"'. Femina.
Long. corp. 1". Long. proth. 4"'.
De voorborst is langs den buitenrand effen bij de mannetjes, fijn getand bij de wijfjes. De derde
ader der bovenvleugels heeft éénen, de vierde twee takken. Op de ondervleugels is de vijfde ader van
het voorveld drietakkig, de eerste van het achterveld tweetakkig. De voorpooten zijn groen bij de
mannetjes, bruin bij de wijfjes. De dijen der middelpooten zijn bruin aan de uiteinden; die der aeliter-
pooten, even als de scheenen van beiden, hebben drie ringen. Het achterlijf is evenwijdig bij de mannetjes,
ovaal bij de wijfjes.
M. BORNEËXSIS, n. sr.
Mas. Fronte inter oculos brevi coniea, aeuta; antennis setaccis; prothorace angusto, supra pedes
latiore; elytris margine anteriore viridibus, parle posleriore totis hyalinis; alis apice obtusis, virides-
centibus, caelerim hyalinis; femoribus poslicis trilobis, lobis parvis obtusis. Sakoembang (Borneo).
Long. corp. 13"'. Long. proth. 5'". Long. elytr. 11"'.
De voorborst is langs den buitenrand getand. De tweede ader der bovenvleugels heeft twee lakken;
de derde bij het einde éénen tak; de bovenste tak der vierde ader heeft twee onderlakken, de onderste
éénen, waarvan de binnenste nog eenen ondertak afgeeft bij het einde. De vijfde ader op het voorveld
der ondervleugels heeft twee, de eerste van bet achterveld drie takken. De voorpooten zijn bruin; de
spits der voordijen zwart; de dijen bruin, aan de binnenzijde boven de helft geel, met eene bruine vlek
zij beschrijven op het midden van den bovenrand eenen stompen hoek.
G RO E P XIII. D E R O P LA TY S , W estwood.
Pedum posteriorum femora lobata. Majores, pollicem superantes. Alarum superiorum margo ante-
rior sinuatus in feminis.
Deze groep beeft eene bijzondere verwantschap met Aeanlhops, S., door den vorm der bovenvleugels,
welke langs den bovenrand uitgesneden zijn; zij wijkt echter zeer af door de stompe oogen, de bladvormige
aanhangsels der pooten en de zeer breede borst. Zeer merkwaardig is hier het verschil der
seksen, dat zich niet alleen bepaalt tot de lengte, breedte en de onderscheidene teekening der bovenvleugels,
maar zich ook uitstrekt over de gedaante der voorborst. Intusschen loopen de mannetjes en
wijfjes van M. palliata, zoowel als van M. rhombiea, op dezelfde wijze uiteen, terwijl de kleur der
ondervleugels, de teekening en de vorm der pooten geheel overeenkomen.
M. (DEROPLATYS) DESICCATA, Westw.
(The modem Classïfic. of Insects, Vol. I. p. 430.)
PI. XVI. %. 1. ? %. 2.
Fuseo-cinerca; capite inter oculos transversim carinato, posterius plano; prothorace medio infra luteo,
fusco-marmoralo; sligmate concolore nitente oblongo; alis posticis ploga media nigro-coerulea nitente,
extus fascia alra obscura eircumdata, in area antiea macula albida, sensim evanescente limilata; apice