loop was het zeer gemakkelijk, de onderscheidene deelen in hunne geledingen te buigen, de spieren van elkander
of te scheiden, de bloedvaten en zenuwen te vervolgen, daar het bleek, dat het geestrijk vocht slechts op de buitenste
oppervlakte tot eene geringe diepte had gewerkt, en al de onderliggende spieren, bloedvaten en zenuwen zich als in
een versch lijk vertoonden.
Al de, in de holligheid des buiks geplaatste werktuigen behoorlijk onderzocht hebbende, zoo als nader zal blijken,
begreep ik , in de eerste plaats, de werktuigen, dienende tot voortbrenging van het geluid, naauwkeurig te moeten
onderzoeken.
De geheele voorzijde van den hals, van den onderrand der benedenkaak, tot bijna op het midden van het borstbeen
en zijdelings naar de schoudertoppen, was zeer opgezet, en bij uitwendige drukking gevoelde men eene veerkrachtige
zwelling, zoodat het zich dadelijk liet aanzien, dat de luchtzakken in dit voorwerp eene groote uitgestrektheid zouden
hebben.
De beide breede halsspieren {musc. latissimi colli) bedekten de geheele borst en hals, en vormden, als ware het,
slechts ééne spier, daar dezelve aan de voorzijde geheel te zamen vereenigd waren. De dikte dezer spier was over
hare geheele uitgestrektheid 0,005, aan het begin en uiteinde langzaam dunner wordende. Haar oorsprong was van
den ondersten rand der groote borstspier en het bovenste gedeelte van den musc. deltoides; opwaarts klimmende, eindigde
dezelve op de musc. masseteres, buccinatores en die der lippen; achterwaarts bedekte zij de randen der musc. cucullares,
en verloor zij zich dan geheel op den rug.
Deze geheele spierrok van den hals en de borst, welks spiervezelen allen schuins naar het aangezigt opklommen,
weggenomen zijnde, vertoonde zich de luchtzak, door lucht opgezet (*), bedekkende de geheele oppervlakte tusschen
den onderrand der kaak, de voorste randen van de musc. cucullares, over de sleutelbeenderen, tusschen den musc.
deltoides, tot over het midden van het borstbeen, zoodat hij aldaar nog over den bovenrand der middelste gedeelten
van de beide musc. pectorales heenhing. Het middelste gedeelte een geheel eenvoudige zak zijnde, toonde geene de
minste bewijzen van eenmaal uit twee gedeelten zamengesteld geweest te zijn. Ter beide zijden strekte deze zak zich
aanmerkelijk benedenwaarts uit; uit deszelfs ondersten rand ontsproot eerst aan beide zijden (-{-) een aanhangsel, welk
in de sleuf tusschen het bovenste (§) en middelste gedeelte (*) van den musc. pectoralis indringende, zich achter deze spier
plaatste. Uit de beide zijdelingsche gedeelten, deels op de sleutelbeenderen rustende, en opwaarts van ter zijde den
hals bedekkende, en benedenwaarts de driehoekige holte, tusschen het sleutelbeen, den musc. deltoides en het bovenste
gedeelte van den musc. pectoralis major vullende, daalde een groot aanhangsel ( f ) achter de beide gedeelten van den musc.
pectoralis major, en vertoonde zich met deszelfs uiteinde, even als eene blaas, ver beneden den ondersten rand dezer
spier in de okselholte (**). Dit verlengsel was met een stomp uiteinde aan de linkerzijde ( f f ) , doch aan de regter-
zijde was hetzelve, als ware het, in twee hoornen verdeeld (§§). Achterwaarts kwam aan beide zijden, uit hetzelve een
aanhangsel (**), zich tusschen het schouderblad en den musc. serratus magnus of lateralis invoegende. Het gedeelte
van dezen luchtzak, hetwelk boven de sleutelbeenderen den hals bedekte, en dus onmiddellijk op den musc. sterno-
cleido-mastoidcus geplaatst M as, gaf achter deze spieren aanhangsels, welke tusschen dezelve en die van het tongbeen
(rnusc. sterno-hyoideus, costo-hyoideus en omo-hyoideus) doordrongen; terwijl dit gedeelte zelf onmiddellijk onder
den voorsten rand van den musc. cucullaris zich achterwaarts begaf, bovenwaarts tot aan het achterhoofdsbeen opklom ( f f )
en benedenwaarts tusschen het schouderblad en den musc. serratus magnus wederom den oksel bereikte (* f ) , en door
los celwijsweefsel met het aanhangsel, aan de voorzijde des sleutelbeens nederdalende, vereenigd werd, terwijl achterwaarts
over den bovenrand van den musc. serratus magnus, tusschen deze spier en den musc. rhomboideus, zich ook
(*) Plaat 3. fig. 1.
(-{-) Plaat 4. fig. 1. e. e. fig. 2. ƒ. Plaat 5. fig. 1. ƒ.
(§) Plaat 3. fig. 2. a.
(A Aldaar b.
(j.) Plaat 4. fig. 1. ƒ. ƒ. fig. 2 en 3. g. h. Plaat 5. fig. 1. g. h.
(**) Plaat 3. fig. 1.
( f f ) Plaat 4. fig. 1. ƒ. fig. 2. g.
( 0 ) Plaat 4. fig. 2. h. Plaat 5. fig. 1. h.
(*A Plaat 4. fig. 1. g. fig. 2. i.
(44) Plaat 4. fig. 1. h. i. fig. 2. I. Plaat 5. fig. 1. /.
(*-f-) Plaat 4. fig. 2. m. Plaat 5. fig. 1. k.
vcrlengselen uitstrekten (*): zoodat deze luchtzak zich in al de tusschenruimten, tusschen de hier aanwezige spieren,
door vele vcrlengselen had uitgebreid (f).
De geheele zak met alle zijne verlengselen of aanhangselen, van alle omliggende spieren, met welke dezelve door
zeer los celwijsweefsel was vastgehecht, afgescheiden zijnde, bleek het, dat hij met twee buizen ($), loopende tusschen
het tongbeen en het schildvormig kraakbeen, met de holligheid van het strottenhoofd gemeenschap had. Deze beide
buizen waren dikker van weefsel dan de zak zelf, welke een zeer dun en bijna doorschijnend vliezig weefsel vertoonde
en aan de buitenste oppervlakte in los celwijsweefsel overging, waardoor dezelve met alle de omliggende deelen vereenigd
werd, terwijl deszelfs binnenste oppervlakte zeer glad en glibberig was. Langs de buitenste oppervlakte breidden zich
in haren geheelen omvang, alsmede langs al de aanhangselen, zeer vele dunne takken van de nervi laryngei superiores
u it, Avier stammen eene veel grootere dikte hadden, dan bij den mensch; ook scheen de zak zelf vele vasa capillaria
te hebben, doch groote bloedvaten werden langs denzelven niet gezien.
Ten einde zich een beter denkbeeld van dezen geheelen zak te kunnen maken, heb ik dien, middelmatig opgevuld
zijnde, van de voor- (*) en de twee zijden ( f ) , ter halver grootte, in alle afmetingen afgeteekend.
Bij Simia troglodytes, Linn. (**) {Singe chimpansé) , was de basis van het tongbeen aan de achterzijde meer dan
geAvoonlijk uitgehooid; aan hetzelve bevonden zich geene musculi costo-hyoidei. De ventriculi laryngis hadden vrij
groote openingen en breidden zich bovenwaarts uit, tusschen het cartilago thyreoidea en het os hyoides, zoodat dezelve,
opgevuld zijnde, vrij aanmerkelijk uitpuilden. De linker strekte zich uit tot in de basis van het os hyoides, en vormde
tusschen hetzelve en het cartilago thyreoidea eenen sterk uilpuilenden rouden zak, met Avelken zak de regter ventriculus
geene gemeenschap had. Waarschijnlijk ontAvikkelen zich deze zakken bij verderen leeftijd, doch zullen zij zich waarschijnlijk
in drie afdeelingen vertoonen, dewijl in het voorwerp door Traill onderzocht, dezelve zich in vliezige buizen
uitbreiden. Tyson schijnt hen niet Avaargenomen te hebben.
Bij een mannelijk voorwerp van Hylobates syndactylus van Sumatra, vond ik eenen kogelvormigen luchtzak ( f f ) ,
Avicns diameter ongeveer 0,105 Avas. Bij het wijfje is deze luchtzak insgelijks kogelvormig. In het strottenhoofd was de
rima interna glottidis zeer naauAV, wegens de dikke en gespannen ligamenta glottidis. Boven deze banden waren langwerpige,
doch ondiepe ventriculi laryngis (§§), en onmiddellijk boven dezen, doch door eenen rand van dezelve
afgescheiden, de ovale openingen (5bt) van den luchtzak, Avelke, in vergelijking van de grootte der luchtpijp, veel
meer openstonden dan bij den Orang-oetan; tusschen deze openingen bevond zich het onderste gedeelte van de epiglottis,
eenigzins met eene ronde verhevenheid in de rima glottidis interna uitpuilende. De beide openingen vormden geene
afzonderlijke buizen, dewijl de zak slechts eenen hals had, welke zich onmiddellijk met beide de openingen vereenigde.
Deze hals was in deszelfs omtrek sterk vereenigd met den onderrand der basis en der cornua van het tongbeen, met de
bovenste uitsteekselen en den geheelen bovenrand van het cartilago thyreoidea, en ging vervolgens onmiddellijk in den
wijden luchtzak over.
Bij bet mannetje van Hylobates agilis, Fr. Cuvier, vindt men geen’ luchtzak.
Vergelijkt men de beschrijving van den luchtzak van Simia satyrus, Linn. met die, door P. Camper uit onder-
(*) Plaat 4. fig. 2. n. Plaat 5. fig. 1. in.
(f) Nadat de geheele luchlzak met de aspera arteria uit liet ligchaam genomen was en de beklemming tusschen de spieren op
hield, veranderde deze rigting der aanhangselen eenigzins bij het weder opblazen van den zak, zonder in de vorige gedaante geheel
te kunnen worden terug gebragt.
($) Plaat 4. fig. 2. e. Plaat 5. fig. 1. e.
(A Plaat 3. fig. 1. Plaat 4. fig. 1.
(4-) Plaat 4. fig. 2. Plaat 5. fig. 1.
(**) Gelegenheid gehad hebbende, ook een jong voorwerp dezer soort, van het vrouwelijk geslacht, voornamelijk het zamenstel
der spieren en der werktuigen tot vorming van het geluid, te ontledeu, zijnde de buiksingewanden reeds te voren daaruit genomen
geweest, heb ik het niet onvoegzaam geoordeeld, die deelen, in welke ik afwijkingen gevonden heb, ter vergelijking hier bij te
voegen, zoo als ik zulks ook gedaan heb van üylobates syndactylus en II. agilis. Behalve het werk van E. Tyson, th e Anatomy
of a Pygmy, London 1751. 4°. vindt men eene volledige ontleedkundige beschrijving van Simia troglodytes, Linn. van Dr. Thomas
Stewart Traill, Observations on the Anatomy of the Orang-outang, in de Memoirs of the W e rn e rian N a tu ra l Ilistorj Society.
Vol. 3. Edimburgh 1821. 8°. pag. 1.
( f f ) Plaat 7. fig. 1. e .f.
(§§) Plaat 7. fig. 3. ƒ.ƒ.
(*A PI*«* 7. fig. 3.g .g .