Mantis gigas, Linn., Oliv.; (Phasma) Fabr., Stoll, Lichtenstein; (Cyphocrana) Gray, Serville;
Cyphocrania Burm. — Yar. Phasma gigas, Stoll, Tab. 1, fig. I ; P. Empusa, Licht., Gray, Serv., Burm.
Le grand Soldat de Cayenne, BufTon, Planch. Enlum. Supplément, PI. 65. fig. 1.
P. Empusa is met deze soort vereenigd, dewijl het eenige onderscheid tusschen beide, in de kleur der
dekschilden en van den voorrand der vleugels ligt. Stoll en Serville hadden deze vereeniging reeds
voorgesteld. Er is voor het overige volstrekt geen onderscheid in den vorm der dekvleugels, zoo als
door Lichtenstein wordt opgegeven.
P. (CYPHOCRANIA) REINWARDTII, n. sf.
Pi. X. ? lig. 1.
Fernina. Alarum area postica pellucida, fusco-fasciata; area antica uti et elytris fuscescentibus,
nervis fortioribus; prothoraee medio spinuloso, spinulis biseriatis; mesolhorace ubicunque, hypothorace
infra spinis peracutis validis concoloribus, infra et lateribus longioribus circumdato; cercis analibus dila—
tatis, parallelis, ultra medium latere externo carinatis, apice sinuatis. Nova Guinea (littore occidentali
meridionali).
? Cyphocrania acanthomera, <?, Burmeister pag. 579.
De vorm van het lijf is dezelfde als van de vorige soort. De vleugels zijn gelijkerwijze gekleurd,
behalve dat de bruine banden smaller en de geheele oppervlakte der vleugels licht zijn, bij de aanhechting
met smalle banden doorsneden. De sprieten tellen 28 geledingen. Het vijfde lid van het
achterlijf heeft op de achterste helft eenen uitstaanden, zijdelingschen rand. De dijen der voorpooten
hebben den boven- en onderrand scherp getand; die der middel- en achterpooten zijn met 16—20
doornen gewapend, langs beide zijden van den onderrand.
B .
Alae feminarum usque ad abdominis articuli tertii apicem productae. Elytra lato-ovata, apice trun-
cata. Ocelli nulli. Femora media et postica tenuissima denticulata. Cerci anales perangusti, acuti.
Phasma (Cyphocrania) viridanum, Burm.; (Platycrana, Gray, Serv.).
C.
Alae feminarum usque ad abdominis articuli tertii apicem tantum productae. Elytra oblongo-ovata.
Ocelli nulli. Femora integra. Cerci anales perangusti, acuti. Acrophylla roseipennis, Gray. (Cyphocrania
violascens, fem., Burmeister.)
D .
Alae feminarum usque ad abdominis articuli tertii apicem tantum productae; area postica fusca ma-
culis pellucidis. Alae marum totae pellucidae. Elytra oblongo-ovata. Ocelli tres. Femora dentata.
I. <? Ctenomorpha marginipennis, Cray; ? Acrophylla Chronus, Gray; (larva) Acrophylla Aeheron, Gray.
II. d" Ctenomorpha spinicollis, Gray; ? Acrophylla Japetus, Gray; (nympha) Acrophylla Osiris, Gray.
(Conf. Burmeister, Germar, Zeitsch. f. die Entomologie II. 38.)
Terwijl bij alle vorige groepen van Phasma, even als bij de eerste afdeeling dezer groep, de kleur der
vleugels van beide seksen overeenkomt, wijkt deze bij laatstgemelde soorten zeer af, daar de mannetjes
geheel doorschijnende, ongevlekte, de wijfjes daarentegen donkere vleugels hebben met doorschijnende
vlekken. Yan de bekende vormen met vleugels bij beide seksen komen de mannetjes van P. (Cyphocrania)
marginipennis en spinicollis, Gray het naast aan Cladoxerus, Burm. in vorm en kleur der vleugels.
Voornamelijk verschillen zij daardoor van elkander, dat de bovenvleugels der eerste, langer
zijnde, een vierde of vijfde gedeelte der ondervleugels bereiken, en bij de laatste slechts een zesde of
zevende gedeelte.
G RO E P xvni. CLADOXERUS, Bdrm.
(d" Cladoxerus; ï Cladomorphus, Gray, Serv.; Monandroptera, Serv.)
Mas alatus, ahs pellucidis, elytris sextam vel septimam partem alarum aequantibus. Femina aptera.
P. (CLADOXERUS) DIARDI, n. sr.
PI. XII. tf fig. 6.
Capite pone oculos cylindrico, oculis prominentibus; antennis pallidis; mesothorace eylindrico, spinuloso;
metathorace dimidio breviore quam mesothorax; pedibus tenuibus, laevibus, submarmoratis,
pubescentibus, anticis paulo crassioribus; tarsorum antieorum artieulo primo lato foliaceo, reliquis lon-
giore; elytris fuscis, I vel 3" partem alarum metienlibus; alis usque ad apicem articuli tertii abdominis
vergentibus: area antica olivaeea: area postica iridescenti; vagina artieulo penultimo breviore. Pontianak.
Itinere Cl. Diard. Long. corp. 3" 9'"; proth. 2"'; mesoth. 9i"'; metath. Bi'"; elytr. 3'"; alar. 2" 4'";
ped. post. 2" 6i'"; anten. 2".
De vijf eerste leden van het achterlijf zijn glad; de vier laatste, zeer fijn overlangs gestreept, loopen
een weinig breeder toe. De aanhangsels zijn kort. De vleugels, eenigzins smaller dan bij P. phyllinum,
hebben 17 aders over het onderste vlak.
P. (CLADOXERUS) ACANTHOPUS, Bram.
Mas et femina. Corpore laevissimo; pedibus incrassatis, fortiter spinosis; tarsorum antieorum artieulo
primo tribus sequentibus longiore trigono, angulis duobus lateralibus subfoliaeeis dentieulatis; postieorum
angulo externo lobato. Buitenzorg.
Mas. Elytris fusco-viridibus, medio mueronatis, apice truncatis, sextam partem alarum metientibus;
ahs pellucidis, elongatis, usque ad apicem abdominis articuli quarti productis; area antica grisea,