Daar de Heer Professor F. Tiedemann (*) eene naauwkeurige afbeelding van de grondvlakte der hersenen en den
uitgang der zenuwen gegeven heeft, en het verlengde merg zeer week zijnde, de zenuwen bij het uitnemen der hersenen
voor verre hel grootste gedeelte afgescheurd waren, achtte ik het van belang, het geheele hersengestel van ter zijde te
beschouwen en af te beelden, ten einde de ware gedaante, onderlinge ligging en het verband der groote en kleine
hersenen, als ook van het verlengde merg aan te toonen.
De groote hersenen, van boven beschouwd, vertoonden de beide halfronden (hemisphaeria) (+): de geheele omtrek
was langwerpig ovaal; de grootste middellijn was 0,1 1 0 ; de dwarse middellijn 0,080; zoodat de zijdelingschc gedeelten
bij meerdere jaren ook meer platgedrukt schijnen, daar dezelve in de afbeelding van F. Tiedemann ($) zich ronder
vertoonen, en de groote hersenen uit dien hoofde in jeugdigen leeftijd eene meer eironde gedaante hebben. De uitwendige
gedaante der hersenen van Simia troglodytes {Singe chimpansé) , door F. Tiedemann gegeven (*), is insgelijks
eivormig, doch het is onbepaald van welken leeftijd dezelve zijn. De al bedding Aran Tyson (4-) is, wat de gedaante
betreft, weinig te vertrouwen, daar deze afbeelding de blijken draagt, dat het geheele hersengestel uiteen gezakt was.
Bij den Hylobates syndactylus zijn de voorste kwabben zeer puntig, waardoor de eivormige gedaante nog veel meer in
het oog loopende is (**). Beschouwt men de hersenen van den Orang-oetan van ter zijde ( f f ) , dan is de voorste en
achterste oppervlakte rond opgaande; de hoogte in het midden is 0,074; die der voorste kwabbe, voor de fossa Sylvii,
0,050, en die der achterste kwabbe, midden boven de kleine hersenen, 0,069. De grondvlakte is in drie kwabben
('lobi) verdeeld, van welke de voorste kort is; de middelste daalt aanmerkelijk beneden de voorste en achterste, terwijl
de achterste niet alleen de kleine hersenen bedekt, maar zelfs zich nog meer dan dezen achterwaarts uitstrekt. Bij
eene verticale doorsnede van het geheele bekkeneel in andere volwassene voorwerpen, bemerkte ik in het beenengestel,
dat zulks altoos plaats heeft, zoodat bij het klimmen der jaren de groote hersenen zich meer achterwaarts schijnen te
ontwikkelen. In de hersenen door F. Tiedemann onderzocht, welke tot eenen niet volwassen Orang-oetan behoorden,
bedekten dezelve wel geheel de kleine hersenen, doch strekten zij zich niet verder dan deze achterwaarts uit ($$).
De omwindingen (gyrï) waren vrij menigvuldig; de tusschen dezelve aanwezige sleuven {sulei) naauw, en de bloedvaten
der pia mater, tusschen dezelve gelegen, sterk met bloed opgevuld. Tusschen de omwindingen van de regter-
en linkerzijde, in de halfronden, vond men niet die groote symmetrie, welke F. Tiedemann in zijn’ Orang-oetan of in
de hersenen van Simia troglodytes, uit het Museum Hunterianum heeft waargenomen (**), en insgelijks ook in de
afbeelding der hersenen van Hylobates syndactylus gezien wordt (44). De omwindingen schijnen derhalve bij den
Orang-oetan menigvuldiger en niet zoo volkomen symmetrisch te zijn, als bij de overige aapsoorten. I . .Tiedemann meent
eenige meerdere overeenkomst tusschen dezelve en die der hersenen van de Negers te vinden, indien het zich mogte
bevestigen, dat bij de Negers, zoo als hij in vier derzelve gevonden heeft, de omwindingen meer symmetrisch zijn, dan
bij de Europeërs (*f). Tusschen de beide halfronden daalde de processus falciformis durae matris vrij diep neder.
De kleine hersenen waren in twee halfronden (hemisphaeria) verdeeld, tusschen welke in de achterste oppervlakte
eene vrij breede en diepe tusschenruimte of sleuf, de sulcus marsupialis van Reil, gevonden werd. In dit gedeelte
onderscheiden zich wederom deze kleine hersenen van die der overige aapsoorten, in welke deze tusschenruimte niet
(*) Hirn des Orang-outangs mit dem des Menschen verglichen. Z e its c h rift fü r d ie P h y sio lo g ie , herausgegeben von F. Tiedemann,
G. R. Treviranus und L. Ch. Treviranus. Darmstadt 1826, 4°. 2tcr Band, Heft 1. S. 17. Tab. IV. fig. 2. F. Tiedemann,
das Hirn des Negers mit dem des E u ro p ä e rs und O ran g -o u tan g s v e rg lic h e n . Heidelberg 1837. 4°. Tab. VI. fig. 2.
(f) Plaat 2. fig. 1.
($) Z e its ch rift fü r die Physiologie. Tab. IV. fig. 1. nirn des Orang-outangs mit dem des Menschen verglichen. Tab. VI. fig. 1.
(D nirn des Orang-outangs mit dem des Menschen verglichen. Tab. VI. fig. 3 und 4.
(j.) The Anatomy of a Pygmy. London 1751. 4°. fig. 13 et 14.
(**) De Heer S. Müller mij teekeningen medegedeeld hebbende van het hersengestel van Ilylohales syndactylus, heb ik niet ongeschikt
gevonden, dezelve ter vergelijking ook hier mede te deelen. Plaat 2. fig. 3, 4 en 5.
( f f ) Plaat 2. fig. 2.
($$) Hirn des Orang-outangs mit dem des Menschen verglichen. Z e its c h rift fü r d ie Physiologie. Dannstadt 1826. 4°.
2ter Band, l alcr Heft. S. 24.
(<+.) Men vergelijke met onze afbeelding: das Hirn des Negers mit dem des Europäers und Orang-outangs verglichen. Heidelb. 1837.
Tab. VI. fig. 1 ,2 , 3 und 4. In zijne beschrijving (Z e itsch rift fü r d ie P h y sio l., S. 24) zegt hij echter, dat de omwindingen niet
zoodanig symmetrisch waren, als bij de overige apen.
( f f ) Plaat 2. fig. 3.
(*f) L. c. S. 63.
gevonden wordt (¥) , terwijl dezelve ook aanwezig is in de afbeeldingen van Tiedemann en Tyson. Bij Hylobates syndactylus
schijnt deze sleuf kleiner te zijn en de derde kwabbe grooter, zoodat deze als ware bet, het midden schijnt te houden
tusschen den Orang-oetan en andere aapsoorten (f ). De bovenste en onderste oppervlakte der kleine hersenen is
eenigzins platgedrukt, terwijl de horizontale sleuf (.sulcus horizontalis) , welke vrij diep is , ieder halfrond in de bovenste
en onderste kwabbe verdeelt; welke beide kwabben, even als bij den rnensch, wederom ondcrgedeeld waren,
terwijl aan de voorzijde de amygdalae en flocculi zich ook vertoonden.
Tusschen de beide halfronden vond men, even als bij den rnensch, den zoogenaamden worm (vermis), wiens
bovenste gedeelte, den berg (monticulas) , en vervolgens, benedenwaarts, de commissura brevis, de uvula, pyramis en
nodulus vertoonde. Beschouwt men de vertikale doorsnede van de kleine hersenen bij F. Tiedemann (§), dan ziet men
de verdeeling van den zoogenoemden arbor vitae, naar deze opgenoemde deelen zich uitstrekkende, en den loop der
mergstrepen naar de onderscheidene gedeelten overeenkomen met die bij den rnensch.
De lange diameter der kleine hersenen bedroeg 0,048, de dwarse 0,084.
Het verlengde merg (medulla oblongata) , schoon niet verhard, zoodat de afmetingen der onderscheidene deelen
niet met genoegzame zekerheid konden genomen worden, vertoonde de corpora pyramidalia, olivaria en pons Varolii,
doch geen trapezium, welk ook bij de Hylobates niet gevonden wordt, terwijl hetzelve bij de overige aapsoorten en
sommige andere zoogdieren altoos aanwezig is (*).
Tusschen de beide crura cerebri ad medullam oblongatam waren twee, van elkander afgescheidene eminentiae candi-
cantcs of mammillares, overeenkomende met die in de overige soorten van deze familie en met den rnensch, en alzoo
onderscheiden van de andere apen, bij welke dezelve tot één ligchaam vereenigd ziju.
Door de weekheid der deelen waren de meeste zenuwen aan de basis cerebri afgescheurd; doch bij derzelver doorgang
in het harde hersenvlies toonden zij overtuigend, die dikte te bezitten, welke in den volwassen rnensch wordt waargenomen.
liet geheele binnenste gedeelte der hersenen, beneden het corpus callosum, was papachtig en bijna vloeibaar, zoodat
het onmogelijk was, deszelfs deelen genoegzaam te onderscheiden. Uit het aangeteekende van Professor F. Tiedemann
weten wij echter, dat ten aanzien der ontwikkeling van de kleine hersenen uit het verlengde merg, er geen verschil
met die der menschen gevonden wordt; dat ook al de deelen der hersenholligheden, zoo als ook deze holligheden
zclven, overeenkomen met die der menschen en ook met die van andere aapsoorten, terwijl hij alleen in de ammons-
hoornen opgemerkt heeft, dat dezelve, even als bij den rnensch, een mergachtig omhulsel hadden, en eene knoestige
massa vertoonden, hetgeen bij andere aapsoorten niet gevonden wordt (4-).
Vergelijkt men derhalve de hersenen van den Orang-oetan en langarmige apen met die der menschen, zoo blijkt, dat
1°. De geheele hersenmassa, in vergelijking tot de grootte van het ligchaam, oneindig kleiner is bij deze aapsoorten,
dan bij den rnensch.
2°. Dat de halfronden der groote hersenen veel kleiner zijn in vergelijking met de kleine hersenen; terwijl het verlengde
merg, de corpora quadrigemina, de thalami nervorum opticorum en corpora striata, zich even zoo bevinden
als bij den rnensch.
3°. Dat de zenuwen veel dikker zijn in vergelijking met de hersenmassa; en
4°. Dat de omwindingen in kleiner aantal aanwezig zijn, dan bij den rnensch.
Bij de verdere ontleding van het geheele dier, heb ik in het zenuwstelsel geene andere verdeeling en loop der
zenuwen waargenomen, voor zooverre dezelve niet gewijzigd werden door de bijzondere gedaante der deelen bij deze
dieren, dan bij den rnensch; maar geene der zenuwen verschilde in dikte met die van volwassene menschen; sommigen
alleen schenen dezelve in dikte nog eenigzins te overtreffen.
Na de ontleding der hersenen is er een tijd van ruim twee maanden noodig geweest, om, door weeking in schoon
water, alle zachte deelen terug te brengen tot dien slaat, dat dezelve voor ontleding geschikt waren; na dit tijclsver-
(*) Men vergelijke de afbeeldingen van F.Tiedemann, Ico n e s c e re b r i Simiarum et q u o ru n d am mammalium ra rio rum .
Hcidelb. 1821. fol.
( f ) Plaat 2. fig. 3 en 5.
($) Z e its c h rift fü r d ie Phys. Tab. IV. fig. 4.
(*) Men vergelijke F. Tiedemann, Ico n e s c e re b r i Simiarum e t q u o ru n d am mammalium ra rio rum . Heidelb. 1821. fol.
(4-) Z e its c h rift fü r d ie Phys. 1. c. S. 25.