Van de Verecnigde Staten worden vermeld: L. (Phaneroptera) septentrionalis, S. of curvicauda, 13.;
L. (Phylloptera) retinervis, 13. en oblongifolia, 13.; L. (Conocephalus) dissimilis, S. of obtusa, B. — Bepaaldelijk
uit zuidelijk Carolina L. (Cyrtophyllus) perspieillata, F.; L. (Xiphidium) glaberrima, B. en
glauca, S. of agilis, 13., en L. (Ephippigera) pachymera, B. en dorsalis, 13. — Yan Cuba L. (Conocephalus)
guttata, S.; L. (Rhaphidophorus) Iapidicola, Germ. en cubaënsis, nob. — Yan St. Domingo
L. (Polyancistrus) serrulata, P. d. B.; L. (Rhaphidophorus) annulipes, B.; L. (Phylloptera) laurifolia, F.,
P. d. 13.; L. (Conocephalus) nodifrons, KI. (lanceolata en alïinis, P. d. B.); L. (Acanthodis) musarum,
P. d. ]{. — Yan Martinique L. (Acanthodis) coriaeea, S. en scabricollis, S. — Yan Mexico L. (Anasto-
stoma) talpa, B. en L. (Acanthodis) perspieillata, Stoll. — Yan Suriname L. (Phylloptera) myrtillifolia,
Stoll, laurifolia, B., oleifolia, Stoll, myrtifolia, 13., citrifolia, B.; L. (Phaneroptera) ephippium, Stoll;
L. (Pterochroza) aurantiifolia, Stoll, aridifolia, Stoll en erosa, Stoll; L. (Cyrtophyllus) hypericifolia, 13.;
L. (Acanthodis) perspieillata, B. en aquilina, 13.; L. (34) falconaria, Degeer; L. (Conocephalus) cor-
nula, Degeer of monoceros, Stoll, longicauda, Stoll. — Yan Cayenne L. (Phylloptera) citrifolia, S., 13.;
L. (Pterochroza) ocellata, S.; L. (Acanthodis) obscura, S., aquilina, Linn., albomarginata, S., coronata,
Linn.; L. (Loeusta) bisulca, S.; L. (Conocephalus) longicauda, S., 13. en xiphias, S.; L. (Listroscelis)
armata, B. — Yan Brasilië L. (Scaphura) Lefeburii, S., elegans, S., Yigorsii, Kirby, met de variëteiten
dezer soort: nitida, Perty (Yigorsii, YVestw.) en ferruginea, Perty (Kirbii, Westw.); L. (Xiphidium) spi-
nipes, F.; L. (Phaneroptera) phyllacantha, B., nodicornis, 13., pallens, B., rectangula, B., maculosa, 13.,
cruenta, 13.; L. (Phylloptera) cassinaefolia, S. of ovalifolia, B., punctum album, S., viridicata, S., bi-
eordata, S., laurifolia, S., lanceolata, B., thoraeica, 13., aesculifolia, Klug, acorifolia, Klug (in litt.);
L. (Pterochroza) illustrata, S., colorata, S. en aurantiifolia, S.; L. (Thliboscelis) camellifolia, S.;
L. (Acanthodis) viridifolia, S., maculipennis, S., immaeulipennis, S., humilis, S., microptera, S. of
brachyptera, B., formidabilis, S., scariosa, B., glabrata, B., arenosa, 13., ochracea, B., marmorata, B.,
coronata, Linn., scops, B.; L. (Conocephalus) irrorata, S., maxillosa, S., nigridens, 13., herbida, KI.,
obtusa, B., globifrons, Klug (in litt.), irrorata, B.; L. (Loeusta) hyalinata, Klug, punetata, S., 13.,
viridis, Perty, armata, S., longispina, B., spinipes, F.; L. (?Gryllacris) verticalis, B.; L. (Deeticus)
capitata, B.; L. (Conocephalus) cornuta, B. en lancifera, B.
Uit het voorgaande is af te leiden, dat de groepen Ephippigera, Phaneroptera, Conocephalus en
Xiphidium aan vier werelddeelen, en wel aan Europa, Afrika, Azië en Amerika gemeen zijn; dat Phylloptera
in Afrika, Azië en Amerika; Loeusta en Rhaphidophorus in Europa, Azië en Amerika; Mecopoda
in Afrika, Azië en Australië; Deeticus in noordelijk, middel- en zuidelijk Europa en in Azië; Anaslo-
stoma in Afrika en zuidelijk Amerika; Saga in zuidelijk Europa, Afrika en westelijk Azië; Iletrodes
in noordelijk Afrika en westelijk Azië; Bradyporus in Siberië, Klein-Azië en zuidelijk Rusland;
Listroscelis in Zuid-Amerika en op de Sunda-eilanden voorkomt; dat Phyllophora aan Amboina, Nieuw-
Guinea, en Aprion aan de Sunda-eilanden en Nieuw-IIolland eigen is. — De volgende groepen zijn
daarentegen enger begrensd. Zoo vindt men Meconema bepaald tot middel-Europa; Callimenus tot
Uongarijë en Griekenland; Pomatonola, B. tot de Kaap de Goede Hoop; Schizodactylus, Brullé tot Bengalen;
Slrongyloderus tot Malabar; Groep 6 tot Sumatra; Megalodon, Gryllacris bijna uitsluitend, met
Groep 33, tot Java; Pseudophyllus tot zuidelijk Azië en de Sunda-eilanden; Groep 20 tot Bengalen, de
Sunda-eilanden en Nieuw-IIolland; Groep 10 tot Nieuw-Guinea; Groep 27 tot laatstgemelde streek
en Amboina; Acridopeza en Prochilus tot Nieuw-IIolland; Cyrtophyllus tot Noord-Amerika en
Suriname; Acanthodis tot Cuba en Zuid-Amerika; Pterochroza tot Cayenne, Suriname en Brasilië;
Polyancistrus, S. tot St. Domingo; Gnalhoclita, Hag., Scaphura, Thliboscelis, S. tot Zuid-Amerika.
E.) J)e Rangschikking.
Latreille en Serville plaatsen Loeusta tusschen Gryllus en Acridium, zoodat Gryllus de rij der springende
Orthoptera opent en deze door Acridium gesloten wordt. Burmeisler heeft te regt ingezien, dat
Acridium den overgang vormt van Pliasma tot Loeusta, en dat Gryllus achter Loeusta moet geplaatst
worden.
De grenzen tusschen Loeusta en Gryllus zijn niet zoo scherp bepaald, als tusschen de andere geslachten.
Gryllacris en Schizodactylus bebooren tot het geslacht Loeusta, wegens de vierledige tarsen. Zij wijken
echter van alle overige groepen af, doordien de bovenvleugels op eene verschillende wijze geaderd zijn
en bij de eerste het achterveld niet afgezonderd is; aan de voorschenen is geene groeve aanwezig, even
zoo min als bij Anastostoma en Raphidophorus, behalve bij ééne soort van deze laatste groep uit Cuba,
en het uiteinde der achterscheenen is, met uitzondering van Gryllacris, door lange doornen gewapend.
Het laatste karakter hebben zij met Gryllus gemeen, terwijl Schizodactylus in de plaatsing of ligging
der bovenvleugels met dit geslacht insgelijks geheel overeenkomt.
Op zeer onderscheidene wijzen zijn de verschillende groepen van Loeusta door Serville en Burmeister
gerangschikt. Serville ontleent zijne karakters van verdeeling aan den vorm der bovenlip, des eijer-
leggers, der voorborst en der maxillaarpalpen. Wat aangaat de verlenging der bovenlip bij Prochilus,
deze is van Gnathoclita en waarschijnlijk ook van Anastostoma alleen aan de mannetjes eigen en wordt
bij de wijfjes niet teruggevonden. De gedaante van den eijerlegger is niet als zekeren leidraad te volgen;
onder Deeticus komen vormen voor met verlengden en met korten, gekromden eijerlegger, even als onder
Phaneroptera; bij L. (Phaneroptera) ensis, n. sp., piiipes, n.sp. en cruenta, Burm. is dezelve verlengd
en geheel afwijkende van den gewonen vorm. Ephippigera en Barbitistes loopen, wat den eijerlegger
betreft, zeer uit een; zoo is deze bij Phyllophora en Pterochroza zeer verlengd, bij Phylloptera kort en
gekromd, bij Platyphyllus en Pseudophyllus breed, hoewel deze onderscheidene vormen, door hun geheel
voorkomen, zeer met elkander verwant zijn. De onder het achterlijf gebogen eijerlegger van Acridopeza
vindt men bij L. (9) novae guineae niet meer terug; evenwel getuigt de bijzondere vorm der dekvleu-
gels, dat deze groepen niet van elkander te verwijderen zijn. •— De verlengde voorborst, welke van
Hyperomala geheel het achterlijf bedekt, is alleen aan de larve eigen; de ontwikkelde vorm, Phyllophora,
heeft het achterlijf vrij.
Burmeister ontleent zijne voornaamste karakters aan de voeten, de sprieten, de scheenengroef, aan
de kiuin van den kop en aan de voorborst. Te zamen gedrukte voeten zijn alleen eigen aan
Anastostoma en Rhaphidophorus, Serv.; Schizodactylus heeft de voeten door zijdelingsche bladen