m ilra lu s) wordt Sumatra lid vaderland genaamd, niettegenstaande deze soort alleen op Java voorkomt.
Macacus (Innuus) nemestrinus, Semnopith. pruinosus (Semnopith. c rista tu s) en Semnopith. maurus
worden alle drie als bewoners van Java en Sumatra aangeduid, terwijl de twee eerstgenoemde soorten op
Sumatra en Borneo, en de laatste slechts op Java leven. Zoo men de opgave in liet bedoelde werk geloo-
ven moge, zoude Semnopith. auratus zich op de Molukken bevinden, alwaar intusschen, zoovenc wij
geweest zijn en onze navorschingen gaan, volstrekt geene apen worden aangetroffen. Daar mij voor liet
overige in Indie niet het geringste spoor van deze soort is voorgekomen, bevind ik mij buiten staat, omtrent
haar en hare woonplaats met zekerheid iets te beslissen. In den loop dezes geschrifts zal zich meermalen
gelegenheid opdoen, om diergelijke plaats-verwarringen te regt te wijzen, terwijl ik daarenboven
aan het slot dezer verhandeling eene Tabel zal voegen, welke al de, uit den geheelen Archipel bekende
zoogdier-soorten zal bevatten en zoodanig aanschouwelijk voorstellen, dat hare geographische verspreiding
en verwantsehapping met eenen enkelen blik kunnen worden overzien. Het spreekt van zelf,
dat aan deze opgaven geenszins de voorwaarde verbonden is, dat niet misschien de eene of andere
der aangevoerde soorten, ook nog op eenig ander eiland of in andere landen, dan de opgegevene,
zoude kunnen voorkomen. Door verdere navorschingen in de tot nog toe slechts weinig, of zelfs in
het geheel niet bezochte streken dier talrijke eilanden, zullen ongetwijfeld nog vele nieuwe ontdekkingen
gedaan en vele bijzonderheden omtrent de reeds bekende soorten kunnen worden opgespoord,
die èn aan onze opmerkzaamheid zijn ontsnapt, èn buiten den kreits onzer onderzoekingen hebben
gelegen.
OUADRUMANA. Onder al de zoogdieren van den Indischen Archipel zijn de Quadrumana het
minste verspreid, vermits de meeste, daar voorkomende aapsoorten zich blootelijk tot enkele eilanden
bepalen, en zelfs op deze, ten deele binnen zekere enge kringen beperkt zijn. Het meerendeel derzelve
bewoont de eilanden Sumatra, Java en Borneo; Celebes bezit slechts drie soorten, Timor maar eene;
verder oostelijk op de Molukken ontbreekt — gelijk ik reeds aangemerkt heb de familie der viei-
handigen ten eencmale.
De orang-oetan is in de vlakke bosschen ter zuid- en westkust van Borneo niet zeldzaam, hoezeer hij
nergens in groot aantal voorkomt. Van sommige plaatsen, zoo als, onder anderen, in de omstieken
van Banjermassing is hij echter tegenwoordig geheel verdwenen, doordien hij in deze sterk bevolkte
gedeelten, op den duur door de inlanders vervolgd werd. Op Sumatra bewoont hij de lage wouden
langs de oostkust, inzonderheid het noordelijk gedeelte derzelve. Het is in overeenstemming met den
gemoedsaard van het dier, hetwelk, blijkbaar voor de eenzaamheid geboren, meestal afgezonderd leeft,
dat hetzelve langzaam en traag is in zijne bewegingen, slim en omzigtig in zijne verrigtingen. Zijn
voornaamste verdedigings- of liever behoedmiddel tegen zijne vijanden bestaat daarin, dat hij dezelve op
de gemakkelijkste en veiligste wijze tracht te ontvlieden. Zoodra de orang-oetan gevaar ducht of dooi
vervolging bedreigd wordt, neemt hij zijne toevlugt tot de toppen der hooge boomen, waar hij zich
achter de breede takken en tusschen het digt gebladerte listig verscholen houdt. Alles, wat door sommige
reizigers van den buitengewonen moed des orang-oetans en van het gevaar om hem te bejagen,
wordt opgegeven, behoort grootendeels tot het gebied der verdichtselen.
Terwijl de orang-oetan in Afrika cencn plaatsvervanger heeft in den Chimpanzcc, vormen de langarmige
apen (Hylobates) eene, alleen tot Indië begrensde, en daardoor zeer karakteristieke groep voor
die wereldstreek. Van de vijf, naauwkeurig onderscheidene soorten, ons tot nu van dat geslacht bekend,
bewonen er vier de groote westelijke landen van den Archipel, waar echter iedere soort slechts één
eiland tot woonoord heeft. Hylobates syndactylus en Hylobates variegatus (2) hebben wij alleen op
Sumatra aangetroffen. Moge men aan de opgave van eenige Schrijvers geloof hechten, dan zoude de
laatste soort ook op Malakka te vinden zijn, hetwelk echter, om als eene van verwisseling en verwarring
vrije daadzaak te kunnen worden aangenomen, nog wel een nader onderzoek verdient. Hylobates leu-
ciscus behoort uitsluitend aan Java, en Ilyl. concolor (3) is alleen op Borneo te huis.
De Hylobates leven in het gebergte, waar hun eigenlijk gebied zich binnen de grenzen dervijgen-
bosschen bepaalt, zoodat zij, ofschoon ware bergbewoners zijnde, toch zelden eene hoogte van veertien
honderd ellen overschrijden. Men treft hen gewoonlijk in kleine troepen, aan de minder steile hellingen
en op de bergruggen aan; doch, zoodra worden zij niet een menschelijk wezen gewaar, of zij snellen
ijlings berg-af, en verdwijnen in weinige oogenblikken in de donkere vallejjen. Zij houden zich schier
altijd op in de kroonen der hoog gestamde boomen, en komen bijkans nooit op den grond; doch slingeren
zich, als vlogen zij, van den eenen boom op den anderen. Hun luid geschreeuw, dat zij, met geringen
toonval uit de hoogte in de laagte, hooren laten, weergalmt uren wijd door de groote, eenzame dalen
en spelonken.
Even als de Hylobates, behooren ook alle uit den Archipel bekende slank-apcn (Semnopitheei)
uitsluitend aan de drie groote Sunda-eilanden. Hunne levenswijze wijkt echter in vele opzigten van
die der lang-armige apen aanmerkelijk af. Niet alleen, dat de Semnopitheei meer verscheidenheid
in de keuze hunner woonplaatsen aan den dag leggen; maar zij toonen zich ook over het algemeen,
grootere vrienden van het water; weshalve men hen vaak in de nabijheid van rivieren en meren aantreft.
Gedurende den dag trekken zij, in kleine gezelschappen vercenigd, het omliggende boscli door,
of begeven zich ook dieper in het binnenste van het woud; met het vallen van den avond keeren zij
echter veelal naai* de oevers terug, alwaar hun een of andere groote boom tot gemeenschappelijk nachtleger
verstrekt. Die soorten, welke zich voornamelijk in het gebergte ophouden, vindt men daarom
menigvuldig in groote waterrijke dalen, waar zij het liefste op zulke boomen rondspringen, die aan den
kant eener wild ruischende beek staan en met een deel hunner takken de schuimende golven beschaduwen.
Van daar laten zij dan, vooral des morgens en des avonds, hunne dof brommende, of ook wel
vrolijk schaterende stemmen, luide hooren.
Semnopithccus nasicus bewoont op Borneo, even als de orang-oetan, alleen het boschrijke vlakke
land. Hij toont zich over het geheel minder vlug in zijne bewegingen, dan de meeste andere zijner
geslachtsgenooten, en tracht zich daarom dikwerf, wanneer hij plotseling overvallen wordt, door
verschuiling tusschen de gaffels der dikke boomtakken te redden, ofwel neemt zijne toevlugt tot het
donkere kreupelhout op den bodem, waarbij hem alsdan de langs de boorden van vele riviermonden, op
Borneo zoo rijkelijk wassende nipa-bosschen (Nipa fru etican s) en de doornige ruigte der rottingen,