Japan bezit geen vertegenwoordiger uit het geslacht Ornithoptera; even zoo ontbreken daar de soorten
der 5de, 6de, 17de en 32ste groep. P. Machaon verspreidt zich van het westelijk Europa over middel-
Azië tot op dit gewest. Met P. Machaon ontmoet men er P. Xuthiis, welke aldaar zeer algemeen
voorkomt en zich over China tot aan het Mongoolsche Hoogland schijnt uit te strekken. Bezuiden de
30° N. B. heeft men P. Machaon en Xuthus niet aangetroffen. Verder zijn aan Japan eigen P. Demetrius,
Alcinous en Bianor, waarvan de laatste echter ook in China gevonden wordt. De eenige Javaansche
soorten, die nog op Japan voorkomen, zijn P. Memnon en Sarpedon; de eerste vorm zeer gewijzigd;
terwijl de tweede er, door den aanbouw van Citrus medica, welligt is overgebragt.
Uit China zijn in liet Museum voorhanden: P.Protenor, Paris, Agamemnon, Sarpedon, Epius en Xuthus;
waar, volgens Donovan, nog zou zijn bij te voegen: P. Crino (? var. Palinurus), Memnon var. Laomedon
en var. Agenor, Peranthus en Telamon, en, volgens Boisduval, P. Bianor, Panope en Dissimilis.
Van het vasteland van Azië kent men nog slechts weinige Papilionidea. Donovan geeft, als in Hin-
dostan te huis belioorende, op: P. Rhesus, Antipathes en Polydorus. Volgens den Heer Hope komt
P. Antenor niet in Indië, maar bij Tombuctoe voor (*). Verder vermeldt Donovan van Ceylon: P. Hec-
tor, Mutius (Hector ?) en Polydorus. De Heer Boisduval beschrijft O. Bliadamanthus van Coehinchina;
P. Glycerion, Philoxenus, Astyanax (? Mutius var.) van Nepal; P. Palinurus van Tranquebar, en P. Po-
lymnestor, Polyetor van Cachemir.
Uit deze onderscheidene opgaven blijkt, dat Ornithoptera zich niet verder uitstrekt, dan van 10° Z. B.
tot op 20° N. B., en van 95° tot 150° lengte van Greenwieh: of van Java tot Cochinchina en Manilla,
en van Sumatra tot aan Nieuw-Guinea. In de landen ten noorden en ten zuiden, vindt men daarentegen
vormen uit de 24ste groep, en dat wel Machaon en Xuthus in China en Japan, en Antinous in
Nieuw-Holland.
De soorten van Papilio, die zich over de grootste geographische breedte verspreiden, zijn: P. Pammon,
welke op Java, Timor, Nieuw-Guinea, Sumatra, Borneo, Manilla en China voorkomt; P. Sarpedon,
welke op Java, Nieuw-Guinea en Japan gevonden is; P. Memnon, welke Java, Sumalra, Borneo,
Japan en China bewoont. Anderen hebben eene meer bepaalde verbreiding. Zoo vindt men Antiphus
op Sumatra, Borneo en Lucon; Gambrisius op Amboina en verscheidenheden van deze soort op Nieuw-
Guinca en Nieuw-IIolland; Nephelus op Borneo en Makassar; O. Amphrisius op Java, Borneo en
Sumatra; O. Priamus op Amboina en Nieuw-Guinea. Yele streken bezitten daarentegen eigenaardige
vormen. Alzoo komen P. Emalthion en Discombesi bij Manilla; P. Epius en Protenor in China;
P.Demetrius en Alcinous op Japan; P. Agestor bij Padang; P.Priapus, Mclanides en Laodocus op Borneo;
P. Androcles en Dorcus op Celebes; O.Hellen op Amboina; P.Oenomaus en Liris op Timor; O.Tithonus,
P. Axion en Ambrax op Nieuw-Guinea; P. Antinous en Ilioneus op Nieuw-Holland alleen voor.
O Zie Boisduval, Spec. gén. des L épidopl. I. pag. 190.
H. Gedaanteverwisseling»
A.) D e eerste vo rm en o f de Ru p s en .
De gewassen, op welke de rupsen der Papilionidea leven en met welker bladen zij zich voeden, zijn
zeer verschillende. Velen, zoo als P. Memnon, Sarpedon, Demoleus, Anchisiades, Crassus en Thoas,
worden op Citroen-boomen; anderen, zoo als P. Troilus en Calchas, op Laurieren; P. Turnus op Prunus
Yirginiana, Serotina; P. Glaucus op Styrax Americana; P. Polycaon op Malva; P. Ajax op Porcelia en
Annona palustris; P. Xuthus, Machaon, Alexanor en Asterias op Umbelliferae; P. Polydamas, Philenor
en ook Thais op Aristolochia; Parnassius op Saxifraga en Crassula gevonden.
De eerste vormen van Papilio zijn zeer uiteenloopende: de Indische kunnen, even als de volkomene
vlinders, van de Amerikaansche, Europesche en Noord-Aziatische ligtelijk onderscheiden worden. De
eerstgenoemde zijn, volgens de waarnemingen van D‘. Horsfield, in drie afdeelingen te brengen.
Eene afdeeling heeft het vierde lid, door eenen dwarsband of dwarssleuf, van het achterlijf afgezonderd.
Hier sluit zich de 2do groep van den Heer Boisduval volgens P. Memnon, aan de 4de volgens P. Arjuna,
aan de 7de volgens P. Cresphontes en aan de 17de volgens P. Pammon en Polytes aan. P. Arjuna heeft
de borst van eene en dezelfde klem’, met smalle zijdelingsche lijnen op de vier laatste geledingen. De
overige vertoonen eenen witten zwartgestreepten band op den rug van het derde lid, en schuine lichte
vlekken op den zevenden en negenden ring. Deze laatsten zijn beide op de rugzijde afgebroken bij P. Polytes
en Pammon, terwijl de eerste bij P. Memnon over den rug doorloopt; beide strekken zich van de
eene zijde naar de andere uit bij P. Cresphontes, en het achtste, als ook het voorlaatste lid, dragen bij deze,
twee korte doorns. — Een Japansche vorm, door Dr. von Siebold gevonden en waarschijnlijk tot P. Aleinous
Klug behoorende, heeft eenen donkeren band over het vierde lid; eenen met zwarte streepjes geteeken-
den op het derde; eenen schuinschen op den rug, door eene smalle streep verbonden, op het zevende
lid; eenen vierden band van gelijke breedte over het negende lid. (Zie PI. IX. fig. 13. — Dezelfde is,
volgens eene Japansche teekening, nogmaals afgebeeld op dezelfde plaat, fig. 14.)
De tweede afdeeling heeft eene meer gelijke kleur over het gansche lijf. Zoo is, volgens eene Japansche
teekening, welke naauwkeurig schijnt te wezen, de rups van P. Sarpedon geheel groen met twee
oogvormige vlekken achter op de rugzijde der borst. Zij wordt aldaar op eene gekweekte verscheidenheid
van Citrus medica gevonden. (Zie PI. IX. fig. 15.)
Eene andere groep, waarvan het achterlijf in twee spitse punten uitloopt, ongeveer als bij Apatura
Iris, bevat P. Agamemnon en Antipathes (*). De rups van P. Demoleus heeft, naar de waarnemingen
van Kocnig, even zoo eene cctiida bicornis (-f).
(*) Zie Horsfield, Tab. IV. lig. 12 en Tab. III. fig. 5.
(-{-) Fabric. Ent. Syst. III. A. pag. 35.