hebben baar nooit in bet gebergte, maar eenig en alleen in de vlakke kustlanden benoorden Padang,
en in de lage boschstreken bij Indrapoera opgemerkt. Er vertoonden zich steeds twee individuen bij
elkander, die van de eene hooge boomkruin naar de andere vlogen. Zij lieten zelden eenig geluid
booren en waren doorgaans zeer schuw. — Wij hebben ons van dezen vogel slechts een enkel voorwerp
kunnen verschaffen, hetwelk door een’ onzer inlandsebe jagers geschoten is, en wel juist tijdens
onze afwezigheid, op eenen togt in bet binnenland, waardoor wij buiten slaat zijn, met naauwkeurig-
heid de kleur der oogen en van de overige naakte deelen te kunnen opgeven.
UI. BUCEROS MONOCEROS.
Gelijk deze soort door gedaante en kleur zeer naauw verwant is aan den Buc. malabaricus of albi—
rostris, Shaw, vertoont zij ook dezelfde levenswijze, en worden door de Maleijers aan de westkust van
Sumatra, beide met den naam van Boerong kielci (*) bestempeld. Bue. monoceros is intussehen, in
dat land, minder talrijk, dan Buc. malabaricus. Beide beminnen effene boschstreken, eenzame vlakten
en met heesters en verspreid staande boomen bedekte heuvelen, en bezoeken somwijlen ook bosehvelden,
tuinen en zelfs dorpen, wanneer aldaar boomen met rijpe vruchten te vinden zijn. Wilde vijgen,
djamboes (Eugenia), doekoes (Lansium) en meer andere vruchten, zijn voor hen bijzonder aantrekkelijk.
Diep in groote bosschen, vooral in die der bergen, ontmoet men hen zelden of nooit. — Terwijl wij
den Bue. monoceros alleen op Sumatra, en nog wel vrij schaars, aantroffen, kwam ons daarentegen
IY. BUCEROS MALABARICUS
zoowel op genoemd eiland, als op Java en Borneo, menigvuldig voor. De Sundanezen op Java noemen
hem Kangkdreng, eene nabootsing der heesche en krijschende klanken zijns geschreeuws, hetwelk,
van nabij gehoord, bijna luidt, als: kreng kreng kreng kreng. Bij de Banjerezen en Dajakkers in het
zuidelijk gedeelte van Borneo, is hij bekend onder den naam van Belieang. Hij verschijnt sporadisch
overal in min of meer opene streken: langs de zeekusten zoowel als in de binnenlanden. Wel ziet men
hem het meest in de kroonen van middelmatige en zeer hooge boomen, maar ook nu en dan lager bij
den grond, in struiken, naar voedsel zoekende. Meestentijds vertoont hij zich gepaard, somwijlen
echter ook wel eens alleen, of in kleine troepen van 4—6 individuen bij elkander. Hij is van al de
door ons in den Indischen Archipel waargenomene neushoornvogels het minste schuw.
V. BUCEROS GALERITUS.
Boerong kieki-rimbo ( jj is de naam, onder welken de Maleijers in de omstreken en binnenlanden
van Padang op Sumatra, dezen vogel kennen; waaruit blijkt, dat hij door die inlanders, in weêrwil
(*) Pezen naam draagt, volgens Rafïïes (Trans, of th e Linn. Soc. XIII.), de Buc. monoceros (waaronder echter
vermoedelijk ook de malabaricus moet worden verstaan) op Malakka, terwijl hij op Sumatra Angka-angka zoude
heeten. Laatstgenoemde naam is door ons niet gehoord.
( j j R im b o of r im b a (t-^vvj beteekent: bo sch , wildernis.
van zijn geheel verschillend kleed, met de beide voorgaande soorten tot eene groep wordt gerekend
en, in tegenstelling van haar, hoofdzakelijk de bosschen bewoont. En waarlijk, wij hebben hem ook
nooit ergens anders, dan in de groote bosschen der bergen, of althans in wilde, bergachtige streken
ontmoet, en in zulke oorden dikwerf vrij talrijk. Op Sumatra, b. v., vonden wij hem bijna even
menigvuldig in de lage kustbergen bezuiden Padang, en in de eenigzins verder van de zee verwijderde
voorbergen, beoosten deze hoofdplaats, als in de weinig van menschen bezochte wouden van den berg
Singalang, en daar tot op de hoogte van ongeveer 4500 voet boven de zee. In het zuidelijk gedeelte
van Borneo namen wij hem alleen bij den berg Sakoembang, in de Lawut-landen, waar, en wel van
bijkans den voet des bergs tot digt bij zijnen top, ter hoogte van ruim 3000 voet. Van alle neushoornvogels
hebben wij den Buc. galerilus het meest opgemerkt in kleine troepen van 4—8 individuen, die
gewoonlijk onder luid geschreeuw, hetwelk eenigzins van dat der overige soorten verschilt, van boom
tot boom vliegende, door het bosch trokken. Hij bepaalt zich, bij zulke gelegenheid, niet uitsluitend
tot de zeer hooge kroonen, maar bezoekt ook dikwerf het lagere geboomte, om hier, even als zulks met
Buc. malabaricus en monoceros plaats vindt, behalve op vruchten, ook op insekten, voornamelijk kevers,
allerlei insektenlarven, rupsen enzv. te azen. Hij schijnt over het geheel, buiten den broeitijd, meest
in gezelschap te leven en minder traag van aard te zijn, dan de meeste andere neushoornvogels. Hij
is oplettend en laat zich zelden anders, dan door hem onopgemerkt te bekruipen, tot op schotshoogte
naderen. — De geheele lengte van een oud mannetje van Sumatra bedroeg, versch of in het vleesch
gemeten: 0m,79, waarvan de staart 0"’,32 innam; de uitgespannen vleugels hadden eene breedte van
bijkans 1 meter. Bek geheel zwart (bij jongere vogels is hij aan de punt en langs de kanten wit-
aehtig); iris rood-bruin; de naakte kring om de oogen, benevens de naakte huid aan de kin, blaauw-
aelitig wit; het lichtst van kleur (melkwit) is de huid boven en achter de oogen (*).
VI. BUCEROS MALAYANUS.
De Majoor Farquhar heeft deze soort op Malakka verzameld; Rallies beschreef haar van Sumatra,
terwijl zij ons alleen op Borneo is voorgekomen, en zulks slechts op ééne plaats, te weten bij den berg
Sakoembang in de Lawut-landen. W ij merkten haar, aan den voet van gemelden berg, steeds bij
paren op, die bijna nooit uit de hooge kruinen van het groote woud afdaalden, en somtijds een heesch
en diep, bijkans kraaijen-gesehreeuw lieten booren. Met veel moeite verkregen wij een enkel individu,
een wijfje, wier bek eenkleurig geelachtig wit met eenen zwarten zoom aan het achterdeel, wier iris
geel-bruin en wier pooten zwart waren. De geheele lengte bedroeg 0"',79, van welke de staart 0 ”,34
besloeg.
VIL BUCEROS COMATUS.
Deze ongemeen sierlijk gekuifde soort mogten wij, in weêrwil van ons derdehalfjarig verblijf op
Sumatra — en daar alleen is zij tot nog toe waargenomen — nimmer zelven in het wild ontmoeten.
Het eenige voorwerp, door ons verkregen, en hetwelk tot model der in dit werk geleverde
afbeelding diende, viel aan eenen onzer inlandsebe jagers, in het hooge bosch der voorbergen, beoosten
Padang, in handen. Volgens het zeggen van den jager waren er toen drie vogels dezer soort bij
(*) Deze deelen zijn op de afbeelding in de P lan c h e s co lo rié e s , verkeerdelijk paarsachtig gekleurd.
Aves. 8