De staart is korter en bestaat slechts uit twintig’ wervels. De vorm der schouderbladen stemt volmaakt
met dien van het schouderblad van Yiverra overeen. Het is derhalve langer en veel smaller, dan bij
Paradoxurus, en heeft bijkans de gedaante van eenen langwerpigen vierhoek. De beenderen der poo-
ten, voornamelijk de teenen, zijn doorgaans krachtiger, dan bij Yiverra, Herpestes en Paradoxurus,
en de nagels kunnen, even als bij Yiverra, teruggetrokken worden, zoodat hunne punten, bij het loopen,
den grond niet raken.
Wat de uiterlijke gedaante van Potamophilus betreft, moet men erkennen, dat dezelve een geheel
eigenaardig aanzien heeft. Bij den eersten aanblik zoude men dit dier, ten gevolge van zijnen breeden,
met buitengewoon lange borstels digt bezetten snuit en zijne kleine ooren, als meer met de vischotters,
dan met de civetkatten verwant beschouwen. Ten opzigte van het digte en wolachtige, met donkere
en stevige punten voorzien hair, stemt dit dier het meest met de Paradoxuri overeen; maar door zijnen
korten, overal even sterk behairden staart, wijkt hetzelve van alle verwante geslachten dezer familie
en ook van de vischotters geheel af, en mag het met volle regt als een op zich zelf staande vorm of
geslacht beschouwd worden, hetwelk echter, volgens het tandenstelsel en den vorm des schedels, in de
familie der C iv e tk a tten , tusschen de geslachten Yiverra en Paradoxurus, dient plaats te vinden.
Het eenige voorwerp, hetwelk wij van dit dier bezitten en uit het zuidelijke gedeelte van Borneo verkregen
werd, is, gelijk wij reeds hebben vermeld, een oud mannetje, welks voornaamste afmetingen
de volgende uitkomsten opleveren.
Ncd. e l o f Meter.
Geheele lengte van het dier, van de punt des snuits tot aan de punt des staarts . . 0,840.
Lengte des s ta a r ts ................................................................................................................ 0,180.
» der ooren ...............................................................................................................0,021.
» » langste borstels van de bovenlip .....................................................................0,140.
» » » n » )) w an g en .......................... .......................................0, 120.
» » nagels van de middelste teenen, in regte lijn gemeten ............................. 0,014.
Wij voegen hier nog bij, de navolgende afmetingen, aan het geraamte van dit voorwerp ontleend.
Ned. el o f Meter.
Lengte des bovenarmbeens ............................................................................................. 0,082.
» der u l n a ................................................................................................................. 0,085.
)> des d ijb e e n s ...................................................................................... 0,106.
)> der t i b i a ................................................................................................................. 0,099.
» des voets, van de hak tot aan den wortel des nagellids van den middelsten teen 0,093.
» der hand, van den wortel der eerste reeks der handbeenderen, tot aan den
wortel des nagellids van den middelsten vinger................................................ 0,065.
n des sc h e d e ls...........................................................................................................0,129.
Breedte des schedels bij de ju k b o g e n .............................................................................. 0,064.
Hoogte des schedels met de onderkaak, bij het voorhoofd.......................................... 0,052.
De Potamophilus is over het geheel krachtig en gedrongen van vorm, zijnde echter de romp zelf in
evenredigheid niet korter, dan bij de overige dieren van de familie der civetkatten. De kop is lang, niet
zeer hoog noch breed, ofschoon het voorste van den snuit, door de vleezige, met dikke, lange borstels
bezettene bovenlippen, zich zeer breed vertoont. De neus, in het midden met eene overlangsche groef
voorzien, is naakt, maar boven op denzelven,tot aan het midden, verlengen zich de haren van den snuit en
vormen eene smalle streep. De naakte huid, welke de neusgaten omzoomt, is zeer smal. De mondopening
is middelmatig, breidende de mondhoek zich niet geheel tot over den voorsten ooghoek uit. De oogen
zijn van middelmatige grootte, hoog aan de zijden des kops geplaatst, een weinig digter bij de ooren,
dan bij de punt van den snuit. De ooren zijn klein, ten naastenbij rond, van binnen met enkele,
van achteren met digtstaande zw'arte haren bezet; aan hunne binnenzijde, langs den bovensten rand
ziet men, digt bij den wortel, een bundeltje witte haren. De staart is tamelijk kort; zijne lengte
bedraagt omstreeks twee negende gedeelten van die des geheelen diers; hij is rond en tot aan de punt
gelijkmatig digt met hair bewassen. De pooten zijn krachtig en niet zeer lang; zoowel de voor- als de
achtervoeten hebben vijf, met nagels gewapende teenen. De teenen zijn dik, kort en vrij. ne t hair der
pooten wordt naar onderen allengs korter, steviger, glad aanliggende en eenkleurig bruin-zwart van kleur.
Tusschen den wortel en aan de zijde der teenen verdwijnt het hair genoegzaam geheel en al. De zool
der voorvoeten is geheel, die der achtervoeten daarentegen slechts voor drie vierde en wel het voorste
gedeelte, naakt, terwijl het overige der zool of het geheele onderste gedeelte der hakken digt met haren
bekleed is. Aan de voorvoeten is de middelste teen de langste; de tweede en vierde zijn een weinig
korter, dan deze; de buitenste is zooveel korter, dat de punt van den nagel tot aan den nagelwortel van
den vierden teen reikt. De binnenste teen is nog korter, dan de buitenste. Aan de achtervoeten heeft
dezelfde onderlinge verhouding der teenen plaats, welke ook in lengte, grootte en dikte met die der
voorvoeten overeenkomen. De nagels zijn van middelmatige grootte, sterk gekromd, puntig, aan den
wortel zeer hoog en daardoor aan de zijden sterk te zamengedrukt; hunne grootte is in overeenstemming
met die der teenen; zij hebben eene geelachtige hoornkleur.
Het hair van dit dier is van twTeederlei aard. Het onderste is een buitengewoon digt en tamelijk zacht
wolhair. Tusschen hetzelve bevinden zich de langere haren, welke tot op twee derde hunner lengte,
even als het wolhair, zeer dun, zacht en licht bruin van kleur zijn, maar in eene meer stevige punt
uitloopen, welke zwart en geelachtig wit geringd is, het wolhair geheel overdekt en aan het dier zijne
eigenlijke kleur geeft. Dien ten gevolge is de hoofdkleur van hetzelve een bruinachtig zwart, met
menigvuldige geelachtig witte spikkels voorzien, welke echter op den snuit, op het onderste gedeelte
der pooten, op de punt van den staart en in het geheel aan de onderdeden van het dier verdwijnen.
Op de laatstgenoemde deden is het wolhair tamelijk kort, en zijn de langere haren zeer spaarzaam
verspreid. De kleur van het hair gaat aan de punt des staarts een weinig in het rosse, op de pooten
en den snuit in het zwarte over. De geheele onderkaak, de bovenlip en een klein vlekje, digt boven
het oog en een weinig naar achteren liggende, zijn geelachtig wit van kleur. De haren der bovenlip
zijn zeer stevig, kort en op het gevoel ruw als borsteltjes. Tusschen dezelve steken van weerszijden
der bovenlip eene menigte buitengewoon lange, witachtige borstels uit. Verscheidene bundels diergelijke,
maar bruine borstels, ziet men aan de zijden van den snuit, tot boven den mondhoek. Aan