cum n. en P. (Bacteria) niponense, nob. hieronder beschreven zijn. De Japansehe zijn dus, even als
de Europeaansche en Noord-Amerikaansche soorten, zonder vleugels en komen, wat den vorm der
sprieten aangaat, met die der laatstgemelden overeen. Van de Sandwieh-eilanden, tussehen 23°—19°
N. B., vermeldt Gray P. (Bacillus) Beechyi en P. (Bacteria) viride. Op de Philippijnsehe eilanden
komt, volgens Burmeister, voor P. (Cladoxerus) longieorne en P. (Cyphoerania) viridanum.
Van de Sechellcs wordt door Serville P. (Phyllium) siecifolium en crurifolium opgegeven. De Heer
Muller heeft in de Padangsche ommelanden verzameld: P. (Heteropteryx) Mülleri, nob.; P. (Phyllium)
pulchrifolium, Serv.; P. (Ascephasma) annulipes, Westw., iridescens, n. en Peleus, Gr.; P. (Xeroderus)
laceratum en diaeis, noh.; P. (Neeroscia) sordidum, pulchellum en nigrofasciatum, n.; P. (Groep 10)
conoeephalum, n.; P. (Groep 15) brachypterumen galacpterum, n.; P. (Bacteria) nodosum, n.; P. (Acan-
thoderus) bifoliatum en verrucosum, n. — Singapoer zoude, volgens Burmeister, opleveren P. (Cladoxerus)
acanthopus (Bacteria, B.). — Onze reizigers hebben op Java, en wel bijzonder op het westelijk gedeelte,
de volgende soorten gevonden: P. (Phyllium) siecifolium; P. (Ascephasma) annulipes, Peleus, affine, n.,
viridimargo, n.; P. (Neeroscia) vinosum, n., Rafïïesii, Gray (bis-2-guttatum, B.), roseipenne, Serv.;
punctatum, Gray, gulare, Ilagenbach; P. (Groep 15) Macklolii, n.; P. (Cyphoerania) Goliath, Gray
cn gigas, Linn.; P. (Cladoxerus) acanthopum, Burnt.; P. (Bacteria) nematodes en nodosum; P. (Acan-
thoderus) phyllopum, n.; en P. (Bacillus) javanum, nob. — De reis van den Heer Diard naar Pontianak
op Borneo heeft zeer belangrijke bijdragen opgeleverd, als: P. (Phyllium) siecifolium en crurifolium;
P. (Ascephasma) üavicorne, u., Peleus en pilosipes, n.; P. (Neeroscia) acanthoeephalum, n., spiniceps, n.,
diacanthos, n., nigro-annulatum, n., biguttatum, Burnt., vinosum, Serv., rubieundum, n., 4-gutta-
tum, Serv., roseipenne, Serv., ehloroticum, Serv. en punctatum, Gray; P. (Cladoxerus) tarsale, n.;
P. (Acanthoderus) Noli-me-tangere, n. — Van de Doeson-rivier, welke door de Heeren Muller, Korthals
en Horner opgevaren is, zijn nog daarbij te voegen: P. (Ascephasma) annulipes; P. (Neeroscia) fuseo-
annulatum, n., terwijl roseipenne, vinosum en ehloroticum, Serv. aldaar evenzeer voorkomen. — Op
Celebes is bij Makassar P. (Groep 15) Boiei door Prof. Reinwardt, en bij Tondano, op de noordelijke
landtong gelegen, P. (Phyllium) celebieum, P. (Ascephasma) Forstenii en P. (Neeroscia) roseipenne
door den Heer Forsten gevonden.
De groep Phyllium strekt zich van de Sechelles over Sumatra, Java, Borneo, Celebes tot op Nieuw-
Guinea uit, over eene lengte van 90°, en is tot nog toe uitsluitend aan deze streken eigen. Neeroscia
en Ascephasma is tot de Sunda-eilanden bepaald, behalve eenige soorten, welke op het vasteland van
Azië gevonden worden; de eerste groep telt op Borneo het grootste getal vormen. Cyphoerania,
welke op Borneo, Sumatra en op het vasteland van Azië, behalve P. hectieum, Lichtenstein,
geheel schijnt te ontbreken, verbindt de Fauna van Java met die van de Molukken, van Timor,
Nieuw-Guinea en Nieuw-Holland. Heteropteryx is de schakel tussehen de Hindostansehe en Suma-
traansehe Fauna. Op de Sunda-eilanden zijn 41 soorten met vleugels, twee der groep Cladoxerus
en acht zonder vleugels vereenigd, zoodat zich hier de gevleugelde in viermaal sterker getal voordoen
dan de ongevleugelde, even als zulks bij de tegenvoeters dezer eilanden, op Guyana en Columbia
gevonden wordt.
Van Amboina zijn bekend P. (Cyphoerania) gigas, maculatum cn viridanum; P. (Bacteria) femoratum,
Stoll; P. (Pachymorpha) eoronatum, n. Van Timor P. (Cyphoerania) Goliath, Cray. Van de zuid-west-
kust van Nieuw-Guinea P. (Ectatosoma) tiaralum; P. (Phyllium) siecifolium; P. (Cyphoerania) macu-
latum, Oliv-, Reinwardtii, n.; P. (Pachymorpha) eoronatum; P. (Euryaeantha) horridum, welke
laatste soort door d’Urville insgelijks op Nieuw-Ierland ontdekt is, even als P. tiaratum ook op Nieuw-
Holland gevonden wordt. De groep Neeroscia ontbreekt hier geheel. P. gigas komt op Java en
Amboina voor; P. Goliath is op Timor-Koepang zeer algemeen en schijnt op Java zeldzamer voor te
komen.
Van Melville-eiland zijn door Gray beschreven en afgebeeld, in zijne Australian Entomology:
P. (Cyphoerania) spinieolle (Clenomorpha; ? Acrophylla Japetus en Osiris). Van Nieuw-Holland:
P. (Ectatosoma) tiaratum, Macleay (cT Ilopii, Gr.); P. (Podacanthus) Typhon; P. (Tropidoderus) Chil—
drenii en viridiroseum; P. (Cyphoerania) Goliath (<f Typhaeus, Gr.), Titan, cylindricum, Linn.
(Enceladus en Briareus, Gray); marginipenne (Ctenomorpha; ? Acrophylla Chronus en Acheron, Gr.),
violascens, Leach; roseipenne, Gr. (Acrophylla); Haworthii, Macleayi en tessulatum (Ctenomorpha);
P. (Bacteria) fragile T. VII. f. 1; caenosum T. II. f. 2; P. (Bacillus) brunneum T. VII. f. 3; P. (Pachymorpha)
squalidum T. III. f. 2. — Van Van-Diemensland P. (Cyphoerania) marginipenne en P. (Ecla-
tosoma) tiaratum, volgens voorwerpen, van den Heer Melly te Liverpool bekomen.
De Fauna dezer streken is het rijkst in soorten der groep Cyphoerania, welke de grootste vormen
bevat en tot laatstgemeld eiland, tussehen 40° en 44° Z. B. gelegen, zich uitstrekt, op welke verwijdering
van de linie men anders nergens gevleugelde vormen aantreft. De ongevleugelde, met korte
sprieten, komen in Nieuw-Holland onder den vorm van Bacillus en Pachymorpha voor. Men kent van
deze streken 15 soorten met, en vier zonder vleugels, welke evenredigheid gelijk staat met die der
Sunda-eilanden.
L.) Verdeeling en verwantschap van Phasma met de aangrenzende geslachten.
In navolging van Latreille, stelt Serville Phasma tussehen Mantis en Gryllus, Linn., terwijl Burmeister,
met meer regt, Acridium, Linn. op Phasma doet volgen. Burmeister begint de reeks van
Phasma echter met de ongevleugelde, en wel in de eerste plaats met Bacillus; deze van de andere
zijde sluitende met de gevleugelde, die hladvormige vliezen aan de pooten dragen. Volgens Burmeister
is er eene bijzondere verwantschap tussehen Bacillus en Sebizocephala (zie Germar’s Z eitschrift p. 35);
deze schijnt echter veel eerder te bestaan tussehen Bacillus en Proscopia, daar beide laatsten ongevleugeld
zijn, het lijf eenigzins gelijkvormig hebben, korte sprieten bezitten en er onder Mantis geene
ongevleugelde vormen bekend zijn. Bacillus schijnt dus eerder den overgang te maken tot Acridium.
Van de andere zijde heeft Mantis de vleugels der heide seksen gewoonlijk van gelijke lengte; Thespis,
welke aan het einde geplaatst is van Mantis, bezit daarentegen zeer ongelijke vleugels bij mannetjes en
wijfjes, hetgeen men in het bijzonder bij Diapherodes onder Phasma weder lerugvindt. Verder is bij
Mantis de lengte der bovenvleugels en ondervleugels gelijk; bij Phasma daarentegen zijn de laatste altijd
Inskota. 27