Tan dram an (*). Deze prins — dus luidt bet verhaal — was een ijverig bevorderaar van den landbouw
en moedigde, door eigen voorbeeld, het gemeene volk daartoe aan. Hij lag den buffel het juk op en
werd om die reden Mahisso en zijne nakomelingen Moending (f) bijgenaamd. — Volgens de overlevering
der Sundanezen verliet de wilde buffel uit eigene beweging het woud en kwam vrijwillig tot hen over,
hetwelk in het tijdvak der regering van den genoemden vorst voorviel.
De buffel is voorzeker het nuttigste en belangrijkste dier voor den inlander; vooral op die eilanden,
waar de rijst, het voornaamste voedsel der westelijke bewoners van den Archipel, grootendeels in bewaterde
velden (ScvwaJis) wordt aangebouwd. Ofschoon ook de os in sommige streken van Java,
Sumatra, Bali en Celebes voor den ploeg en de kar gespannen wordt, geeft men toch in het algemeen
aan den buffel, als trekdier de voorkeur, omdat hij de vochtige en modderige gronden bemint en,
hoezeer log en langzaam in zijne bewegingen, bijzonder sterk is. Wel heeft de os meer volharding,
is hij sneller van gang en beter tegen de hitte bestand; maar in ligchaamskracht moet hij verre voor
den buffel onderdoen, en kan daarom alleen in ligte gronden en langs effene wegen, met voordeel tot
den arbeid gebruikt worden. Het paard, hoezeer in al de genoemde landen geenszins schaars, wordt
nooit door den inlander ten behoeve van den landbouw als trek- of ploegdier gebezigd. Het getal buffels
gaat dan ook dat van het rundvee meer dan driemaal, en dat der paarden meer dan viermaal te boven (§).
Het rundvee van den lndischen Archipel bestaat deels uit het gewone Indische of Zebu-ras, deels uit
bastaarden van dit ras en den Sundaneschen w'ilden stier; de weinige Europesche koeijen, w'elke van
tijd tot tijd derwaarts gebragt en, wegens de veel aanzienlijker hoeveelheid melk, die zij geven, door
(*) Zie Rafïles, History of Jav a , II, p. 96. Het eerste woord, hetwelk voor eene zamenstelling wordt gehouden
van het Sankritsche bhröè (wenkbraauw) en widjaja (overwinning), en dus: die in de wenkbra auw en de
overwinning d ra a g t, zoude beteekenen, is als eigennaam van onderscheidene Hindoesche vorsten, doch vooral van den
ongelukkigen kaatsten van het rijk van Madjapahit, in de Javaansche overleveringen, zeer bekend. Mahisso of Mahésso
^iEJi «j min rui is in het Hoog-Javaansch de naam voor b u ffel; tandraman schijnt een verminkt te zamengetrokken woord
te zijn van het Laag-Javaansche tandhoer, p la n t, p la n te n , en het Sanskritsche dmdnna, raauwe rijst.
(-p) Sundanesche naam van den buffel. Prahoe moending sari, d. i. Koning van den v e rsie rd en b u ffe l,
de tweede vorst van Padjadjaran en zoon van den eersten, bragt den hoofdzelel des rijks uit het tegenwoordige distrikt
Soekapoera, westwaarts naar dat van Bogor (Buitenzorg) over; dus nagenoeg in het midden der door de Sundanezen
bewoonde landstreek.
($) Wij achten het niet onbelangrijk, hier, ter nadere vergelijking, een kort overzigt te geven, uit officiële berigten
geput, van de hoeveelheid buffels, rundvee en paarden, welke in 1841 op Java aanwezig waren. In de gezamentlijke
Residentiën, met uitzondering van die van Batavia en de twee onder inlandsche vorsten staande landstreken Soera-
karla en Djokdjokarta, telde men toen, aan het einde van gemeld jaar, 1,324,623 buffels, 431,357 stuks rundvee
en 291,578 paarden. Neemt men nu, in de laagste verhouding tot de andere naburige distrikten, voor de twee
vorstelijke landstreken en de residentie Batavia de hoegrootheid van den veestapel, als volgt aan: buffels 150,000,
rundvee 45,000 stuks, paarden 36,000, dan zoude men, in ronde sommen, voor geheel Java kunnen stellen:
1,475,000 buffels, 476,400 runderen en 327,600 paarden. Men dient hierbij echter in het oog te houden, dat de
telling van het vee over het geheel nog steeds zeer onvolledig en op sommige plaatsen alleen bij raming heeft kunnen
geschieden, zoodat het eigenlijke getal ongetwijfeld grootcr is, dan deze cijfers aanwijzen.
enkele landeigenaren aangehouden worden, kunnen ter naauwernood in aanmerking komen. — Op
Java vooral bestaat het rundvee voor een groot gedeelte uit bastaarden van verschillende vermengingen;
hetzelfde heeft plaats op Bali, Borneo, Celebes en vele andere, oostwaarts van Java gelegene eilanden,
welke hun rundvee hoofdzakelijk van daar ontvangen hebben. De stieren hebben meestal geen’ in
het oog loopenden bult boven de schoft; somwijlen missen zij dien geheel en al. De kleur hunner
huid is óf roodachtig öf zwartachtig, met uitzondering van het achterdeel der billen en het onderste
der pooten, waar de witte kleur steeds heerschende is. De koeijen zijn gewoonlijk óf geelachtig rood,
öf grijs en, evenmin als de stieren, ooit bont gevlekt. Op Sumatra daarentegen, vooral aan de
zuid-westkust, in de omstreken van Padang en binnenlands in het voormalige rijk van Menangkabau,
heeft het rundvee een geheel ander aanzien: het is doorgaans kleiner en korter van lijf, fijner van ledematen
en in het geheel sierlijker van gedaante; de stieren hebben zelden een’ eigenlijken bult boven de
schouders en zijn, bijna zonder uitzondering, even als de koeijen, vaal geel-rood van kleur, behalve aan
de billen en de benedenhelft der pooten, welke deelen gewoonlijk eenigzins lichter en witachtig zijn.
In andere kuststreken Jangs de westzijde van dit eiland, vindt men meer het zuivere Zebu-ras, gelijk
het in Bengalen te huis is, en welks stieren zich door eenen hoogen bult doen kennen. In de omstreken
van Padang en binnenlands van daar, wordt het rundvee veel als trekdier voor kar en ploeg gespannen;
doch meer zuidwaarts, bij Benkoelen en vooral in de Lampongs, gebruikt men tot den arbeid, even
als op Java, bij voorkeur den buffel.
Na deze korte inleiding gaan wij over tot de beschrijving van den wilden os der aardstreek, welke
wij bereisd hebben, en van den buffel, gelijk die aldaar in tammen staat voorkomt.
I. BOS SONDAICUS.
PI. XXXV tot XXXIX.
Alhoewel dit groote, fraaije en belangrijke dier, reeds in het jaar 1818, door den Hoogl. Reinwardt
op Java werd ontdekt, en door hem en ons en andere reizigers onderscheidene huiden en geraamten,
van beide kunnen, naar Europa zijn overgezonden, is deze wilde rundsoort echter tot heden slechts
zeer gebrekkig in de wetenschap bekend. Men heeft eigenlijk alleen, als in het voorbijgaan, melding
van haar gemaakt en haar slechts zeer oppervlakkig geschetst. Geen wonder derhalve, dat zij tot in
den nieuwsten tijd dikwerf met den w ilden os van het vasteland van Indië verwisseld wrerd.
De eerste wetenschappelijke vermelding van den wilden os der Sunda-eilanden, vinden wij bij Pander
en d’Alton, die in de vierde aflevering van hun groot werk over de vergelijkende Osteologie (*), de
schedels hebben afgebeeld van een’ stier van middelbaren leeftijd en van eene nog jonge koe; en wel
de eerstgenoemde figuur onder de verkeerde opgave als van een’ tammen Javaanschen os afkomstig,
en de andere met de hoogst eenvoudige aanduiding van nSchadel eines auf Java befindlichen wilden
(*) Die Skelete d e r W ie d e rk äu e r, Bonn 1823, Tab. VIII, fig. c en d.
Mammalia. 50