Java en Nieuw-IIolland, Australasiae, lalislylus van Nieuw-Holland en Van-Diemensland, catenata van
de Kaap en de var. slriata van Borneo; de afdeeling G, soorten van Cuba, Suriname, Columbia, Bra-
sïlie- de afdeeling D, soorten van Nieuw-Guinea, Java, Japan, Noord-Amerika, Brasilië, Cuba,
Jamaica, Kaap de Goede Hoop en Europa; de afdeeling E, Javaansche vormen met M. phryganoides van
Noord-Amerika en Cuba; de afdeeling F , Brasiliaansche soorten, benevens albella en prasina van Java.
De groep Acanthops is Brasiliaansch; Chiropacha van Dongola; Tarachodes van Brasilië en de Kaap;
Chaeteessa van Brasilië; Eremophila van Egypte, Nubië en Abyssinië; Metalleutica van de Sunda-
eilanden; Oxypilus van dezelfde streek, van de Kaap, Senegal, zuidelijk Europa en Brasilië; Harpax
met spitse oogen van Java, Sumatra en de Kaap; met ronde oogen van St. Domingo en Cayenne; de
twaalfde groep, Deroplatys en Hymenopus van de Sunda-eilanden; Blepharis van Dongola, Arabië en
Java; Phyllocrania van de Kaap; Empusa van het zuidelijk Europa en Afrika, metE.cnemidotus(vates,B.)
uit Brasilië en E. gongylodes en trachelophylla, B. van Bengalen en Ceylon; Theoclytes van de Kaap,
Cayenne en Brasilië; Toxodera van Java, volgens Serville; Thespis van de Kaap, Cayenne en Suriname.
H.) Rangschikking.
Bij Serville en Burmeister zijn de hoofdkarakters der verdeeling ontleend aan den vorm van het hoofd,
der oogen en der voorborst. De bladvormige of spitse doorn aan den kop, schijnt van zeer ondergeschikt
belang te wezen, naardien in de groep Harpax, M. diana, Stoll (pictipennis, Serv.), in vorm van
lijf en borst, en kleur van vleugels overeenstemt met M. tricolor, L. en urbana, Fabr., terwijl de kop
eenen langen doorn heeft, welke bij laatstgemelde ontbreekt. Zoo heeft M. (Oxypilus) bicingulata, Nob.
insgelijks eenen gedoornden, de meeste andere soorten dezer groep daarentegen, eenen stompen kop.
Aangaande de oogen, heeft Burmeister (Germar’s Z e itsch rift H. 27) reeds aangemerkt, dat de puntige
vorm in geenen deele een bestendig karakter oplevert. Zoo heeft M. rubicunda, Stoll PI. 25, hg. 96,
welke tot de tweede groep behoort en na verwant is aan M. praecaria, duidelijke spitse oogen. Bij de
reeds vermelde M. diana, Stoll, welke van de groep Harpax met spitse oogen niet is af te zonderen,
zijn dezelve rond van vorm. Men vindt buitendien puntige oogen in de groep Blepharis en Schizoce-
phala, terwijl de naast verwante groepen Phyllocrania en Thespis ronde oogen hebben. Ook zoude
men, de doornen van den kop in aanmerking nemende, bij elkander moeten brengen M. (Tarachodes)
coronata, Klug en M. (Oxypilus) lobiceps, Nob., wijl beide boven de oogen, ter wederzijde van den kop,
eenen doorn bezitten, hoezeer er voor het overige tusschen deze beiden volstrekt geene verwantschap
bestaat. — De lengte der borst levert, evenmin als bij Phasma, een bestendig karakter tot hoofdverdee-
ling op, daar men in de groep Mantis soorten aantreft, welke te dien opzigte het meest uiteenloopen.
Zoo heeft M. truncata, Stoll f. 10, Burmeisteri en Servillei, Nob., de borst naar evenredigheid van
dezelfde lengte als M. (Metalleutica) splendida, komende hare lengte overeen met de helft of een derde
van het overige gedeelte van het lijf, niettegenstaande er onderscheidene soorten in dezelfde groep aanwezig
zijn, bij welke de voorborst in lengte gelijk staat aan het geheele overige achterlijf. M. (Blepharis)
mendica en M. (Hymenopus) coronata brengt Burmeister onder de afdeeling met verlengde voorborst,
hoewel deze naar evenredigheid niet langer is, dan bij Oxypilus en Harpax, en dat de gepluimde spiie-
ten der mannetjes van eerstgemelde groep genoegzaam te kennen geven, dat zij van Empusa, met lange,
smalle borst, niet verwijderd kunnen worden.
De kenmerken, in de volgende verdeelingstafel ten grondslag gelegd, leveren dergelijke afwijkingen
niet op. De korte voorscheenen zonderen de twee laatste groepen van alle overige af; deze laatsten
vervallen, door de bladvormige aanhangsels aan de middel- en achterdijen, welke bij de andere daarentegen
ontbreken, in twee afdeelingen, vormende twee natuurlijke reeksen van groepen. In de eerste,
zonder bladvormige aanhangsels, sluit zich, door de verbreede voorborst van de tweede groep, M. valida
aan Choeradodis; M. costalis en albella, Burm. aan Tarachodes en Chaeteessa, door de doorschijnende,
glasachlige vleugels. De 5de, 6de, 7de en 8ste groep hebben eene voorborst gemeen, welke boven de
aanhechting der voorpooten niet verbreed is. Beide reeksen zijn aan elkander verbonden door Oxypilus
en Harpax, welke door vorm van lijf en borst zeer na aan elkander verwant zijn. Onder de laatste zijn
twee groepen, van welke de mannetjes gepluimde sprieten bezitten, terwijl de volgende door eene zeer
verlengde borst en Toxodera, door de vleugels, welke korter dan het lijf zijn, den overgang maken tot
Schizocephala en Thespis.
Ten opzigte der afzonderlijke groepen worden Choeradodis en Thespis, Serv. door Burmeister met
Mantis vereenigd. Wij meenen Serville in dezen te moeten volgen, daar M. (Choeradodis) strumaria
niet alleen door eene zeer breede voorborst, maar tevens door den kop, welke grootendeels onder de borst
is verborgen, en ook door een zeer afwijkend aderverloop der vleugels onderscheiden is. Thespis wijkt
van Mantis zeer af, door de bijzonder korte vleugels der wijfjes, en bevat met Schizocephala de eenige
vormen, van welke de lengte der voorscheenen slechts een derde of een vierde der dijen uitmaakt. —
Met Burmeister zonderen wij daarentegen Metalleutica en Orthodera, wegens de boven de aanhechting
der voorpooten niet verbreede voorborst, van Mantis af, hoewel deze door Serville met dezelve vereenigd
waren. Metalleutica wijkt buitendien nog af door het bijzonder aderverloop der vleugels. —
M. (Epaphrodita) musarum schijnt eerder tot de soorten van Harpax met stompe oogen te behooren,
wegens het kleinere lijf en de bijzonder gekleurde ondervleugels, dan tot Mantis, volgens Burmeister. —
Ten laatste komen in de volgende tafel nog als afzonderlijke groepen voor: Chiropacha, Charp., van
Orthodera onderscheiden door de ronde oogen, als ook door de kortere vleugels der wijfjes, en Deroplatys,
Westwood, gekenmerkt door eene voorborst, welke met breede vliesaehtige randen voorzien is
en bij beide seksen zeer afwijkt.
De familie der Mantides of Mantodea wordt in de volgende geslachten verdeeld door Servilleen Burmeister.
Serville. Burmeister. Serville. Burmeister.
1. Empusa................ . . . 9. dito. 11. Mantis...................... . . 7. dito.
2. Blepharis.............. . . . 10. dito. 12. Epaphrodita............ . Vereenigd met Manlis.
3. Theoclytes. . . . . . . 8. Yates. 13. Choeradodis............. . Vereenigd met Manlis.
4. Oxypilus............... . . . 2. dito. 14. Eremiaphila.............
5. Harpax................. . . . 13. dito. Vereenigd met Mantis. . . 3. Metalleutica, Weslw.
6. Hymenopus. . . . . . . 12. dito. Ontbreekt.......................
7. Acanthops. . . . . . . 14. dito. Perty.)
8. Schizocephala. . . . . . 15. dito. Ontbreekt.......................
9. Toxodera.............. . . . Ontbreekt. Vereenigd met Mantis.. . 6. Orthodera.
10. Thespis................. . . . Vereenigd met Manlis.