De reden, waarom dit dier door de gemelde schrijvers in verschillende geslachten werd geplaatst,
schijnt daarin gezocht te moeten worden, dat zijn tandenstelsel, wat den uiterlijken vorm, bepaaldelijk
der kiezen betreft, eenige afwijkingen van den gewonen, voor de eigenlijke Civetkatten (Viverra)
aangenomen regel vertoont. Deze afwijkingen echter gering of van zeer ondergeschikten aard zijnde,
vermits diergelijke ook bij andere soorten van bet geslacht Viverra voorkomen, terwijl de onderhavige
soort daarenboven in haar geheel uiterlijk aanzien, de grootste overeenstemming met de eigenlijke Civetkatten
heeft, zoo hebben wij geen oogenblik geaarzeld, haar onder dit geslacht te rangschikken.
Vergeleken met de overige soorten van het geslacht, biedt Viverra Boiei de volgende afwijkingen en
bijzonderheden aan.
De hoek- en snijtanden zijn naar evenredigheid even krachtig, als bij Viverra zibetha en civetta,
en dus krachtiger, dan van de overige soorten. Omtrent den vorm der kiezen in het algemeen kan men
zeggen, dat Viverra Boiei onder al de soorten het minst verscheurend gebit heeft, en derhalve het
meest van Viverra linsang verwijderd is, terwijl Viverra civetta haar in dit opzigt het digtst nabij staat.
Bij Viverra linsang namelijk zijn al de kiezen meer snijdend, dan bij eenige andere soort: zij zijn allen
sterk zijdelings te zamengedrukt; hare kroon heeft veel minder uitgestrektheid en de punten, met
welke zij voorzien is, zijn minder talrijk, maar langer en scherper, dan bij de overige soorten; de
achterste kies der bovenkaak eindelijk is buitengewoon klein, en slechts in het uiterste dunne randje
van het been vastzittende; weshalve zij vroegtijdig uitvalt en er, door het vergroeijen der tandholte,
geen spoor meer van overblijft. Bij Viverra felina, genetta, senegalensis en de verwante soorten zijn
de kiezen een weinig minder snijdend en ook minder puntig. De tweede kies der bovenkaak is aan de
binnenzijde van den wortel met eene kleine, de derde met eene grootere, puntige hak (talon) voorzien,
welke men bij geene andere soort wedervindt. De kroon der ware kiezen heeft eene grootere oppervlakte;
de laatste kies der onderkaak is grooter, en de laatste der bovenkaak, even als bij al de volgende
soorten, altijd aanwezig; deze en de vijfde kies der bovenkaak zijn in de rigting van buiten naar binnen
zeer breed, en in die van voren naar achteren buitengewoon smal. — Het gebit van Viverra indica
of rasse heeft de grootste overeenkomst met dat van V. felina, genetta, enzv.; maar de beide achterste
kiezen der bovenkaak zijn minder breed in de rigting van buiten naar binnen, en breeder in de rigting
van voren naar achteren. Bij Viv. zibetha zijn alle kiezen een weinig krachtiger, dan bij V. indica;
maar hare gedaante en onderlinge verhouding is gelijk aan die van deze soort. — Het gebit van Viv.
civetta is minder verscheurend, dan dat van al de voorgaande; de valsehe kiezen zijn minder van builen
naar binnen te zamengedrukt, derhalve naar evenredigheid dikker, meer piramiedvormig, minder
puntig en minder snijdende. De punten der kroon van de ware kiezen zijn dikker, stomper en korter;
de ware kiezen der onderkaak breeder in de rigting van buiten naar binnen, en die der bovenkaak zijn
doorgaans sterker. Minder verscheurende, dan bij al de voorgaande, is eindelijk het gebit van Viv. Boiei,
weshalve deze soort, in dit opzigt, evenzeer Paradoxurus musanga en leucomystax, als Viv. civetta nadert.
De valsehe kiezen zijn in het algemeen sterk van buiten naar binnen te zamengedrukt, en die der
onderkaak lang in de rigting van voren naar achteren. De tweede valsehe kies der bovenkaak is aan
den wortel met eene kleine, maar breede, de derde met eene zeer groote hak voorzien. De vierde en
vijfde kies der bovenkaak zijn smaller in de rigting van binnen naar buiten, maar naar evenredigheid
breeder in de rigting van voren naar achteren; de laatste is omstreeks een derde kleiner, dan de vijfde;
de knobbels, welke op de kroonen dezer drie kiezen worden waargenomen, zijn minder puntig, dan
gewoonlijk. Hetzelfde geldt van de kroonen der ware kiezen van de onderkaak, als zijnde de voorste
naar evenredigheid veel kleiner, dan bij de overige Civetkatten en Paradoxuri, vooral daardoor ontstaande,
dat hare lengte in de rigting van voren naar achteren veel geringer is, dan gewoonlijk.
Het blijkt uit deze opgaven, dat de kiezen van Yiverra Boiei, vergeleken met die van Y. civetta en
Paradoxurus musanga en leucomystax, voornamelijk in de volgende punten afwijken. De ware kiezen
hebben door hare gedaante meer overeenkomst met die van deze Paradoxuri dan van Yiv. civetta; maar
de laatste kies der bovenkaak is even groot als bij Y. civetta, en dus naar evenredigheid veel grooter, dan
bij die Paradoxuri. Hetzelfde geldt ook van de laatste kies der onderkaak, welke echter een weinig sterker
zijdelings is te zamengedrukt, dan bij Y. civetta. De vijfde, zijnde de eerste ware kies der onderkaak,
stemt door de gedaante der kroon meer met die van Paradoxurus musanga, dan van Y. civetta overeen,
maar is kleiner en in de rigting van voren naar achteren voornamelijk korter, dan bij de beide laatstgenoemde
dieren. De tweede en vooral de derde kies der bovenkaak zijn aan de binnenzijde van den wortel
met eene hak voorzien, welke noch bij Paradoxurus musanga, noch bij Y. civetta wordt opgemerkt.
De derde kies der onderkaak is nog sterker van buiten naar binnen te zamengedrukt, en in de rigting
van voren naar achteren langer, dan bij Y. civetta, en wijkt derhalve geheel van die van Paradoxurus
musanga en andere soorten van dit geslacht af. Hetzelfde, maar in geringeren graad, heeft ook bij de
tweede en derde kies der onderkaak plaats.
De vorm van den schedel in het algemeen heeft groote overeenkomst met dien des schedels der overige
Civetkatten, voornamelijk van Y. zibetha en meer nog met dien der Paradoxuri, zijnde het aangezigts-
gedeelte langer, dan bij andere Yiverrae en zelfs nog een weinig langer, dan bij de Paradoxuri.
Bijzondere wijzigingen van den algemeenen vorm of ten opzigte van dien der enkele beenderen, hebben
wij niet opgemerkt.
In het uiterlijk aanzien komt deze soort met de overige Civetkatten overeen, en wel het meest met Yiv.
fossa van Madagaskar, voornamelijk door den vorm van den kop en de grootte der ooren. Haar staart
echter is langer, dan bij V. fossa en zibetha, even lang als van Y.civetta, en korter dan der overige soorten.
Ofschoon alle Civetkatten teenloopers (digitigrada) zijn, biedt echter de uitgestrektheid der naakte huid
van de zolen harer pooten, bij de verschillende soorten eenige wijzigingen aan, welke niet altijd met
den meerderen of minderen graad van het verscheurende des tandenstelsels schijnen in verband te staan.
Zoo is bij Yiverra linsang (Linsang gracilis) de vlakte der zolen sterker behaird, dan bij eenige andere
soort, en vertoont zich de naakte huid slechts in de gedaante van op zichzelve staande balletjes: een van
onderen aan het uiterste lid van iederen teen, en vijf op het midden der zool. Yan deze laatste vijf ligt
het achterste afgescheiden achter de andere vier, welke in hun midden een behaird veld bevatten. Nog