B. (PERIPLANETA) FLAVICINATA, H agend., in litt.
Elytris abdomine in utroque sexu brevioribus, fascia laterali flava, juxta prothoracis marginem lateralem
produeta. Mas: long. corp. 8"'; long. elytr. 5'". Femina: long. elytr. 6'"; long. corp. 10"'. Java.
Deze verschilt van B. laevigata, Palisot de Beauvais, pag. 228, PI. IIC. fig. 4, door de dekvleugels,
welke korter zijn dan het achterlijf.
B. (PERIPLANETA) CONCINNA, Hagend., in litt.
Elytris abdomine in utroque sexu brevioribus, uti et prothorace fuscis. Mas: long. corp. 5V"j long.
elytr. 4///. Femina: long. corp. 6'"; long. elytr. 4"'. Java.
G R O E P XII. E P IL AM P R A , B urm.
Burmeister brengt tot deze groep B. conspersa, Klug; deze soort behoort echter tot de vormen, welke
geene doornen aan de dijen hebben en daar de voorrand van den prothorax tevens een weinig omgeslagen
is, is zij eerder te vereenigen met de groep Zetobora, Burm. — Vier soorten van Epilampra zijn
in den Indischen Archipel bekend.
B. (EPILAMPRA) LURIDA, IIag., Burm. (cribricollis, Serv.)
Elytris elongatis dorso planis, linea media propebasinlongitudinali nigra, albo maeulata. Java, Bengalia.
B. (EPILAMPRA) NEBULOSA, Burm. (Buqueti, Serv.)
Elytris elongatis, dorso planis, linea basali nigra nulla.
Deze soort is zeer verschillend van kleur. Men kan zeven variëteiten bij dezelve onderscheiden:
a.) Prothorace elytrisque flavidis, nigro-punctulatis. Java. b.) Prothorace elytrisque flavidis, cinereo
vel pallido-nebulosis. Java, Banjermassing, Timor, Padang. c.) Prothorace elytrisque flavidis, rubes-
centi-nebulosis. Padang, Timor, Banjermassing. cl.) Elytris fusco-nebulosis: prothorace punctato.
Padang, Bengalia. e.) Elytris fusco-nebulosis; prothorace nigro-maculato. Bengalia. ƒ.) Elytris pallido-
nebulosis; prothorace medio nigro lateribus flavis, nigro-punctatis. Japonia.
B. (EPILAMPRA) JASPIDEA, Serv.
Elytris brevioribus dorso convexis, apice truncatis.
a.) Elytris cinereo-nebulosis. Java. b.) Elytris fusco-nebulosis. Macassar, Banjermassing, Bengalia.
B. (EPILAMPRA) MACASSARIENSIS, n. sr.
PI. XVIII. % 7. ?
Elytris brevioribus, dorso planis apice rotundatis. Macassar. Long. corp. 14'"; long. elytr. 10'".
Lat. elytr. 5'".
De kop ontbreekt aan ons voorwerp. De borst van voren cirkelvormig, breed en plat, is van achteren
boogvormig afgesneden. Deze soort zoude eene nieuwe groep vormen, ware de verwantschap met
B. jaspidea, Serv. niet zoo in het oogvallend. De oppervlakte is, even als van de dekschilden, geel, met
bruine puntjes als bezaaid, tusschen welke op de borst zeer kleine verhevene bolletjes geplaatst zijn.
De boven vleugels zijn slechts eens zoo lang als breed, van voren boogvormig, van achteren regt, rond
aan den top. Het voorveld der vleugels is van dezelfde breedte als het achterveld, met licht bruine
aderen. Het achterlijf is geel, met zwarte randvlekken op het 4de, 5de en 6de lid, en heeft het laatste
lid in het midden uitgesneden. De pooten zijn geel, met bruine punten.
G RO E P XIV. NA UPH OE TA , Burm.
B. (NAUPHOETA) CIRCUMVAG ANS, Burm.
Onderscheiden door licht gele sprieten, is het achterlijf van onderen geel langs den buitenrand,
bruinachtig geel op het midden; tusschen beiden ligt een donker zwarte band op de boven- en onderzijde
van het lijf, welke zich van achteren aan weerszijden in eenen scherpen hoek vereenigt. De regter-
vleugel van deze soort en van de twee volgende, B. bilunata en basalis, is iets lichter dan de linker,
maar niet in twee velden verdeeld, waarvan het achterste doorschijnend is.
B. (NAUPHOETA) BILUNATA, n. sr.
Prothorace nigro, lineis duabus laleralibus flavis; elytris concoloribus, atro-fuscis. Long. elytr. 11"';
long. corp. 9'". Java.
B. bilunata onderscheidt zich van B. basalis door de twee strepen der borst, welke binnen den rand
liggen, en door het gemis der twee gele dwarsvlekken bij de aanhechting der dekschilden; door langere
sprieten, welke de lengte van het lijf overtreffen en op het midden langzamerhand in eene licht bruine
kleur verloopen; door het achterlijf, dat geheel bruin is en geene gele vlekken langs den buitenrand
heeft. De kop is eenkleurig, zonder vlek tusschen de oogen. De voorborst beschrijft op het midden
der zijden en van den achterrand eenen hoek, zoodat zij daardoor het voorkomen heeft van zevenhoekig
te zijn. Het laatste lid van het achterlijf der mannetjes is boogvormig plat; der wijfjes kiel vormig en
puntig aan het einde.