Deze soort, in grootte bijkans aan de voorgaande gelijk, onderscheidt zich van die, door haren
kortoren snuit, den regllijnig van boven aan het achterdeel afgezetlen neus, de kleinere nagels der voorvoeten
en den eenigzins korteren en minder breeden staart. Zij is om deze bijzonderheden meer aan
Hyl. javanica, dan aan Hyl. tana verwant, kan echtergereedelijk van eerstgenoemde soort onderscheiden
worden, doordien de buitenste teen harer achterpooten, naar evenredigheid, veel korter is, dan bij
Hyl. javanica.
Haar snuit is veel korter dan die van H. lana, en een weinig langer dan van II. javanica. Behalve
deze eigenschap, stemmen de schedel en de tanden met die van H. javanica overeen. De onderlinge
verhouding van de lengte der teenen is dezelfde als bij II. tana. In de grootte en den vorm der ooren
merkt men geene noemenswaardige afwijkingen op; hun tint is, even als van de dun behairde lippen,
graauwachtig vleeschkleurig. De oogen zijn donker bruin; de naakte neus is zwart-bruin. — De haren
zijn op het gevoel meer wolachtig, dan bij H. tana; die van den staart en de glanzige punten der haren
van het achtergedeelte van den romp zijn korter; die van den hals meer regelmatig verdeeld, langs den
nek regt naar achteren loopende en niet kamvormig opwaarts gerigt.
De kleurverdeeling is van die van II. tana almede verschillend. De grondkleur der bovendeden is
gewoonlijk meer of minder bleek rood- of geel-bruin, hetwelk doorgaans fijn zwart gespikkeld schijnt,
doordien de haren, welke aan den wortel zwartachtig zijn, de buitenste helft zwart en bruin geringd
hebben, en op de achterdeelen van het ligchaam bovendien met zwarte glanzige punten voorzien zijn.
De onderdeden van het dier, even als de korte streep langs de zijden der schouders, zijn gewoonlijk
roestkleurig, bij het eene voorwerp lichter, bij het andere donkerder, naar voren meestal in het geelbruine,
naar achteren in het rood-bruine trekkende.
Er komen echter bij deze soort veelvuldige afwijkingen in de kleuren voor, die wij als toevallig moeten
beschouwen, dewijl zij weinig standvastig zijn, en bij voorwerpen van de drie groole Sunda-eilandcn
opgemerkt werden.
De meest gewone afwijking is die, dat de grondkleur van den staart in het gedachtig grijze trekt,
en dit deel derhalve geel-grijs en zwart geschakeerd schijnt. Bij anderen is de grondkleur van den rug
zeer bleek en trekt zij, voornamelijk op de voorste deelen, in het geel-bruine; bij soortgelijke voorwerpen
zijn de onderdeelen meestal, in plaats van roestkleurig, bruinaehtig grijs-geel; zij naderen derhalve,
ten opzigle hunner kleuren, aan Hyl. javanica, zonder echter den olijfgroenachtigen tint aan te nemen,
welke deze soort kenschetst. Wij bezitten voorwerpen met de laatstbedoelde afwijking, in grooter
getal van de westkust van Borneo, uit de omstreken van Pontianak, dan van eenig ander punt der
drie groote Sunda-eilanden.
Het is hier de plaats, van een voorwerp van Borneo gewag te maken, hetwelk in vele opzigten in het
midden staat tusschen Hyl. tana en ferruginea en, de kenmerken van beide verbindende, misschien als
een bastaard dezer beide soorten beschouwd moet worden. Wat de hoofdkenmerken betreft, namelijk
de korte nagels der voorpooten en den, van achteren door eene regie lijn begrensden neus, stemt dit
voorwerp volmaakt met II. ferruginea overeen; maar het nadert tot II. tana door zijn’ korteren, breeden
en sterk tweerijigen staart, door diens donker rood-bruine kleur en die der bovendeden in het
algemeen; maar de nek en de bovenschouders zijn noch geel-grijs, noch met eene zwarte streep voorzien.
Dit voorwerp, een mannetje, is van middelbaren leeftijd en heeft 0"',32 geheele lengte, waarvan
de staart 0m,145 beslaat. De schedel, en derhalve ook de vorm van den kop, stemt met dien
van II. ferruginea overeen.
Bij zeer oude voorwerpen van Hyl. ferruginea meel het ligchaam, van den neus tot aan den wortel
des staarts, O1“,210; de staart 0m,19 tot 0”,20; de ooren zijn 0m,017 hoog en 0m,013 breed; de oogen
hebben eene middellijn van 0m,009.
Deze soort is door ons op Java, Sumatra en Borneo waargenomen; terwijl zij, volgens Rallies, ook
op Poeloe Pinang en Singapoer inheemseh zoude zijn. Op Java vonden wij haar niet dikwerf, en dan
nog alleen in hoogere streken, tusschen de 600 en 1500 voet boven de zee. Op Sumatra en Borneo
merkten wij haar insgelijks hel meest in de bergen op, en wel tot op 3500 voet hoogte; ofschoon zij ons
daar ook vaak in de lage, vlakke bosschen onder het oog kwam; waaruit dan blijkt, dat zij op deze
beide eilanden over het geheel veel menigvuldiger en algemeener verspreid is, dan op Java, althans
dan in deszelfs westelijk gedeelte. De Sundanezen noemen haar Kekkes. — Dit dier is een bewoner
der boomen, in welke het met groote vaardigheid rondklautert. Slechts zelden ziet men het op den
grond of in lage struiken; doch hebben wij het meermalen in die der koffijplantaadjen ontwaard, zijnde
het een bijzonder liefhebber van de eenigzins vleezige en zoelachtige schil, welke de boon der kolXIj—
vrucht omgeeft. Buitendien eet Hyl. ferruginea dezelfde dierlijke en plantaardige zelfstandigheden,
als waarmede zich Hyl. tana en javanica voeden. In hare geaardheid vertoont zij ook dezelfde trekken:
zij is vlug, wanneer het er op aankomt, steeds in beweging en niet zeer schuw.
III. IIYLOGALEA JAVANICA.
PI. XXVI, % 4 ; PI. XXVII, fig. I I tot 16.
Horsfield, Zool. Res.; uitvoerige beschrijving; de afbeelding onnatuurlijk. — Fr. Cuvier en Geoffroy
St. Hilaire, Mammif. II, afgebeeld onder den vreemden naarn Cerp.
Ten opzigte van haar maaksel is deze soort naauw aan Hyl. ferruginea verwant, en onderscheidt zij
zich alleen door haren minder verlengden snuit en de grootere lengte van den buitensten teen der
achtervoeten, welke met de punten der nagels tot het midden van den nagel des tweeden teens reiken.
Verder is haar staart naar evenredigheid eenigzins langer en minder breed, en de kleur van het dier trekt,
in slede van in het roestkleurige, op de bovendeden doorgaans in het olijfgroene, op de onderdeelen in het
groenachtig grijze of witte. De gedaante van den neus, die der nagels en hunne onderlinge verhouding,
de vorm des schedels en der tanden, behalve de korter snuit, zijn volmaakt als bij Hyl. ferruginea.
MaMMAI.IA. <9