G E S LA C H T MANTIS, FA B R .
(Mantides, Serv. — Mantodea, Burm.)
A.) De S prie ten.
Dc sprieten der mannetjes zijn bij de meeste langer en sterker dan die der wijfjes. Deze regel lijdt
echter eenige uitzondering, daar zij bij Metalleutica van dezelfde dikte, en bij de wijfjes van M. vitrea
en costalis sterker en langer zijn, dan bij de mannetjes. Bij Schizocephala nemen zij eenen bijzonderen
vorm aan en zijn in deze groep zeer verdikt.
B.) De Dorst.
De voorborst is zeer verschillend in lengte. Zij gaat van eenen vierkanten in eenen langwerpigen
vorm over, waarbij de lengte soms tienmaal de breedte overtreft. Het verschil bij de seksen bepaalt
zich niet alleen tot eene evenredig verminderde lengte en breedte bij de mannetjes. Mantis desiccata,
Westw. en rhombica, Hag., wijken in den vorm zelfs zeer af. Bij het mannetje der eerste soort is de borst
boven de aanhechting der voorpooten breed, langzamerhand naar achteren smaller toeloopenden de
borst van het wijfje loopt van hetzelfde punt evenwijdig verwijderd naar achteren, en heeft aldaar den
rand van weêrszijden in eenen stomppuntigen lap uitgesneden. Het mannetje van Mantis rhombica
heeft de borst smaller dan de helft van de lengte; op het midden, achter de aanhechting der voorpooten,
is zij het breedst en loopt naar voren en naar achteren smal toe; bij het wijfje daarentegen wordt de borst
naar achteren, tot op vier vijfde gedeelten der lengte, breeder, is aldaar zoo breed als lang, en heeft den
achterrand boogvormig uitgesneden.
C.) De V*leugels.
Met betrekking tot de vleugels maakt Mantis eene uitzondering op al de overige geslachten der
Orthoptera, daar er tot heden geene ongevleugelde soorten bekend zijn, en ook geene, bij welker
wijfjes de vleugels ontbreken. De bovenvleugels zijn van dezelfde lengte als de ondervleugels, en
volgen de verhouding der voorborst, daar zij te gelijk, van eenen korten vierkanten vorm, als bij
Eremiaphila, langzamerhand in eene zeer verlengde, evenwijdige gedaante overgaan, zoo als bij Mantis
attenuata, Stoll. Bij velen hebben beide seksen denzelfden vorm; bij anderen daarentegen, wijkt deze
zeer af. Zoo heeft het mannetje van Mantis valida en hybrida, Burm. evenwijdige, het wijfje breed-
ovale bovenvleugels. Bij Mantis (Acanthops) sinuata, Stoll, daarentegen, hebben de mannetjes breede,
aan het einde stomp eindigende boven vleugels; bij het wijfje zijn zij zwaarder, de helft smaller en aan het
einde zeer puntig toeloopende. De mannetjes van Mantis desiccata, Westw. en rhombica, Hag. hebben
breede, langwerpige, dunne vleugels, die langs den bovenrand bijna niet uitgesneden en aan heleinde
puntig zijn; terwijl deze bij de wijfjes de helft breeder, een derde korter, langs den bovenrand sterk
uitgesneden en aan het einde rond zijn. In de laatste groep, Thespis, hebben de mannetjes langwerpige
bovenvlcugels, welke zich tot op twee derde gedeelten van het achterlijf uitstrekken; de wijfjes daarentegen
zeer korte, welke naauwelijks langer zijn dan de borst. — De ondcrvleugcls leveren, in algcmcenen
vorm en ten opzigte der seksen, hetzelfde verschil op, als de bovenvleugels. Hunne gedaante gaat door
eene menigte wijzigingen over van langwerpig en puntig, het achterlijf in lengte overtreffende, tot rond
en kort, naauwelijks langer dan de borst. Bij velen is er geen onderscheid te zien tussehen den vorm
van die der beide seksen; anderen, zoo als de wijfjes van Mantis praecaria, hebben dezelve breeder,
korter en ronder; nog anderen, zoo als de wijfjes van Mantis (Thespis) purpurascens en van verscheidene
soorten der groep Oxypilus, hebben de ondervleugels naauwelijks langer dan de borst, en gelijk aan
een vierde der lengte van die der mannetjes.
De kleur der beide vleugels is ook dikwijls bij de eene en de andere sekse zeer verschillend. Zoo heeft
het mannetje van M. (Mantis) cingulata, Burm. de boven vleugels geheel doorschijnend met een’ groenen
bovenrand, de ondervleugels even zoo, met een’ bruinen top; het wijfje daarentegen heeft donker
groene bovenvleugels, op welke dezelfde bruine vlekken aanwezig zijn, als bij de andere sekse, en
zwartachtig bruine ondervleugels met doorschijnende aderen. M. (Mantis) heteroptera, Nob., mannetje,
is van doorschijnende, grijze vleugels voorzien; het wijfje daarentegen heeft ondoorschijnende, donker
aschgraauwe boven vleugels, purper-bruine ondervleugels, éénkleurig op het voorveld, wit geaderd
op het achterveld, met eenen witachtig grijzen band aan den top, zijnde de top zelf bruin van kleur.
De mannetjes van M. (Mantis) Burmeisteri en Servillei, Nob. hebben de bovenvleugels melk-wit en
bruin gemarmerd, de ondervleugels doorschijnend; de wijfjes van de eerste soort zijn op de boven vleugels
bruin gemarmerd, op de ondervleugels bruin met een donker bruin gevlekt voorveld; de wijfjes der
tweede soort hebben donkere, melk-wit en bruin gemarmerde boven- en ondervleugels, welke op het
voorveld donker geel, aan den top bruin gevlekt, en op het achterveld bruin-geel geaderd zijn. Voor
het overige zijn, in het algemeen, bij de tweede groep de bovenvleugels der mannetjes achter de hoofdaderen
lichter van kleur, dan die der wijfjes. In de groep Metalleutica, Westwood, zijn de seksen zoo
verschillend, dat men dezelve als onderscheidene soorten beschreven heeft; de mannetjes hebben de
vleugels geheel doorschijnend, met eenen bruinen voorrand; de wijfjes daarentegen zijn met donker
violetkleurige bovenvleugels en met licht violetkleurige ondervleugels voorzien. Yan M. (Oxypilus)
Hesperidum, Klug en grisea, Nob. zijn de bovenvleugels der mannetjes donker gemarmerd, der wijfjes
geheel bruin; de ondervleugels der mannetjes doorschijnend, bruinachtig, der wijfjes half rood en half
zwart. De wijfjes van M. (Harpax) urbana hebben gras-groene bovenvleugels met eene middelvlek,
welke helder geel is, twee zwarte punten en eenen zwarten zoom heeft; de binnenwaarts geplooide
rand van het achterveld is donker bruin; de ondervleugels zijn donker rood op het voorveld en aan den
grond donker bruin, wit geaderd op het midden, helder doorschijnend aan den top. Van al deze
kleuren vindt men bij de mannetjes bijna niets terug; de bovenvleugels zijn zeer licht groen, doorschijnend,
met de gele zwart gezoomde vlek, terwijl de ondervleugels geheel ongekleurd zijn. Yan M. (Ily-
menodes) desiccata, Westw. zijn zij bij beide seksen op de bovenzijde van dezelfde kleur; op de onderzijde
der bovenvleugels echter is er bij de mannetjes een langwerpig asehgraauwe band, door vier of vijf
donker bruine vlekken doorsneden; bij de wijfjes is deze band rond met eene vlek en eenen boogvor-
migen band op het midden. Bij M. (Hymenodes) rhombiea zijn de ondervleugels der mannetjes licht
bruin, der wijfjes donker bruin, beiden op het achterveld licht geaderd; de hovenvleugels der laatste