B. (NAUPHOETA) BAS ALLS, Serv.
Prolhorace nigro, margine rubro; antennis apiee flavis; elytris nigris, basi macula lunata, transversa
(lava. Java, Padang.
De sprieten zijn glanzig zwart op het eerste vierde, dof zwart op de twee volgende vierde, en geel
op het laatste vierde gedeelte.
B. (NAUPHOETA) CIRCUMDATA, ir. sr.
Prothoraee nigro, margine flavo; elytris 3 vel 4-maculatis. Padang, Banjermassing. Femina: long.
corp. 10"'; long. elytr. llè '".
Tussehen B. basalis en ornata, Serv. in het midden geplaatst, komt B. circumdata met de eerste soort
eenigzins overeen ten opzigte van de teekening der borst, welke zwart van kleur zijnde, den rand door-
loopend geel heeft; op het midden van den achterrand slechts is deze streep afgebroken; de borst is
echter korter en breeder. Daarentegen hebben de dekschilden, even als bij B. lyrata, drie of vier gele
vlekken, welke op dezelfde wijze verdeeld zijn: twee bij de aanhechting, welke soms ineenloopen, eene
op het midden en eene langs den buitenrand. De linker bovenvleugel is donker bruin, maar doorschijnend
aan den top; de rcgter is in twee velden verdeeld, waarvan het voorste gedeelte bruin is en
langzamerhand naar den top smal toeloopt, terwijl de achterste helft geheel doorschijnend is. De kop
is donker bruin, met eenen gelen dwarsband tussehen, en twee zijdelingsehe banden onder de oogen.
De sprieten zijn glanzend zw'art bij den grond; grijsachtig zwart in hun overig gedeelte. Het achterlijf
heeft van boven en van onderen eene rij van gele vlekken langs den buitenrand. Het laatste lid van
het onderlijf is bij beide seksen op zijde uilgesneden, in het midden bol; het laatste lid van het bovenlijf
heeft den achterrand geel. De pooten zijn licht bruin, met donkerder doornen.
B. (NAUPHOETA) LYRATA, Bmw. (ornata, Serv.)
Prothoraee fusco, vittis duabus mediis margineque laterali flavo; antennis basi nigris medio cinereis,
apiee brunneis.
a. ) Elytris 3-maculatis; macula basali mediaque quadrata, \V" longa et marginali elongata; elylro
sinistro parte posteriore alisque parte anteriore pellueidis; thoracis vittis latioribus. Banjermassing.
b. ) Elytris 4-maculatis; maculis abbreviatis; elytro sinistro apiee fusco; alis parte anteriore infumatis;
thoracis vittis angustioribus. Java, Banjermassing.
c. ) Elytris 3-punctatis; puncto basali, medio et laterali; thoracis vittis uti in praecedente. Padang.
G RO E P XYIH. PA N E STH IA , Berm.
B. (PANESTHIA) AETniOPS, Stoll.
(B. javanica, Serv. —- o7 afïinis; ? angustipennis, Burin.)
De horens der voorborst zijn bij sommige mannetjes sterk uitgegroeid, terwijl zij zich bij andere
daarentegen naauwelijks vertoonen. Bij de wijfjes zijn zij altijd korter, dan bij de voorgaande; bij
velen ontbreken zij geheel, even als bij de nimfen. Uit eene reeks van voorwerpen, in het Leidsche
Museum voorhanden, blijkt, dat Pan. affinis, Burm. niets anders zijn kan, dan het mannetje van
P. angustipennis, Illig. (Stoll F . lig. 3): hetzelfde verschil in de horens der borst herhaalt zich bij de
volgende soort. De sprieten zijn zwart, behalve de top, welke licht bruin is.
B. (PANESTHIA) TRANSYERSA, Burm.
De horens der voorborst zijn bij de mannetjes zeer duidelijk; bij de wijfjes en nimfen onzigtbaar.
De laatste onderscheiden zich van die der voorgaande soort door twee groote, vierkante, bruine vlekken
op de twee achterste leden of op alle drie de leden der borst. De sprieten zijn zwart, met eenen witten
ring tussehen het midden en den top.
B. (PANESTHIA) MORIO, Burm.
Prothoraee medio quadritubereulato, margine anteriore inciso. Long. corp. 2"— 1 "6"'. Crawang, Padang.
b.) Long. corp. 9ï"'. Java. e.) Long. corp. 8'". Banjermassing.
Burmeister voegt bij de beschrijving der karakters dezer soort de volgende woorden: »elytris brevis-
simis, trigonis; alis subnullis.” Er zijn onderscheidene zulke voorwerpen voorhanden, welker dekschilden
driehoekig en zeer kort zijn, en waaraan de vleugels bijna geheel ontbreken. Inlusschen schijnt
zulks aan een of ander toeval geweten te moeten worden, daar de achterrand blijken draagt, van afgeknaagd
te zijn. Dezelve is ten minste niet effen, zoo als anders het geval zoude wezen, maar met haakjes
uitgebeten; veelligt door de witte mieren veroorzaakt. Van beide seksen zijn dergelijke voorwerpen
aanwezig; intussehen zijn door Dr. Muller, bij Banjermassing, mannetjes gevonden, waarvan het lijf
volkomen overeenkomt, terwijl de vleugels in lengte het lijf overtreffen. De dekschilden zijn van het
midden lot aan den top sterk geribd; bij de voorgaande soorten daarentegen zijn zij geheel glad. Het
voorlaatste lid van het achterlijf is zijdelings getand.
De variëteit b heeft de verhevenheden op de borst en de insnede aan den voorrand minder duidelijk.
Van dezelve komen insgelijks voorwerpen voor met afgeknaagde vleugels. De variëteit c is bruin van
kleur en mist de oneffenheden der borst geheel en al.