Hel ligehaam is van boven donker olijfgroen, op den bovenkop in het zwart-bruine trekkende, met groene
boorden aan de vedertjes, waardoor deze een schubachtig aanzien erlangen; slag-en staartpennen roetzwart,
niet olijfgroene boorden aan bare buitenvlaggen en witachtige punten aan de staartpennen; kin
en keel graauwachtig wit, op de borst en het overige benedenlijf in het zwavelgele overgaande; onder-
dekvederen der vleugels geelachtig wit; aan iedere zijde der borst een bundel goudgele vederen, en
onder de oogen, van den mondhoek af, eene onduidelijke zwarte baardstreep; teugel wit; iris donker
bruin; snavel zwart, langs den benedenkant des onderbeks lichte horenkleur; poolen zwart-bruin.
Ofschoon deze vogel in de dorpen (Kampong’s of Desa’s), vooral in dc bananenbosehaadjen op Java,
geenszins zeldzaam is, ontsnapt hij toch ligt aan het oog van den waarnemer. Wanneer hij onbewegelijk
op een’ lagen boomtwijg, het groote blad of den bloemtros van een’ pisangstam gezeten is, wordt zijne
aanwezigheid meestal alleen verraden door zijn gezang, gedurende hetwelk men hem ook het best kan
naderen. .Het heeft overeenkomst met het geluid, dat een beangstigd kieken uitstoot, bestaande het in
den eenloonigcn, dikwerf herhaalden klank djip — djip enzv., die aanvankelijk naauwelijks hoorbaar
zacht, allengskens echter zeer in kracht toeneemt en, na eene korte verpoozing, op nieuw flaauw begint.
Deze steeds toenemende stemverheffing is oorzaak, dat men zich aangaande de ware zitplaats van den
vogel bedriegt, wordende men daardoor in de berekening van den afstand, zoowel als der eigenlijke
rigting, van waar de geluiden komen, op eene zonderlinge wijze misleid. Is men hem onopgemerkt
te digt genaderd, dan neemt hij pijlsnel de vlugt en doet daarbij gewoonlijk een onaangenaam scherp
geschreeuw hooren, hetwelk door de klanken kritsch — kritsch zou kunnen worden nagebootst.
6.) Ar a c h a o tm e r a A u v iE -G m 'E a e , Cinnyris........... Lesson, Voyagc de la Co q u ille , Zool.
I, p. 677. PI. XI, lig. 3 (wijfje), van dit werk. Wij houden den door ons afgebeelden vogel, van
welken wij slechts dit eene vrouwelijke voorwerp bezitten, voor eenerlei met het door Lesson, onder
den gemelden naam, beschrevene wijfje. Het is de kleinste soort dezer groep, die vooral den koetsten
bek heeft, wiens lengte, van den mondhoek af, 0m,031 bedraagt; de vleugels zijn 0nl,069, de larsi
O",015; de regte staart is 0m,04 lang. Alle bovendeden van het ligchaam levendig olijfgroen; de
bovenkop, de bovendekvederen der vleugels en de staart donkerder; binnenvlaggen der slag- en staartpennen
dof zwart; een smal vlekje aan de punt der binnenvlaggen van de vijf buitenste staartpennen
aan weerszijden, wit; kin, keel, borst en het overige benedenlijf gedachtig groen; iris bruin; snavel
zwart, aan dc wortelhelft des onderbeks licht blaauwachtige horenkleur; pooten loodkleurig.
Dit voorwerp is door ons in het distrikt Lobo, aan de westkust van Nieuvv-Guinea, in hel bosek
geschoten.