Dit verschijnsel in het oog- houdende, laat het zich eenvoudig' verklaren, waarom de kleurverdeeling-
der voorwerpen van Borneo zoo sterk schijnt af te wijken; ofschoon zij in wezentlijkheid, bij beide
variëteiten eene en dezelfde is. Het geringe gewigt van dit verschijnsel heeft ons dan ook doen besluiten,
de verscheidenheid van Borneo als zoodanig, en niet als eene eigene soort te beschouwen.
De iris van het oog is donker bruin; de nagels hebben eene bruinachtige hoornkleur, met eenigzins
lichtere punten.
De geheele lengte zonder staart, van een voorwerp van middelbare grootte, is . . 0m,240.
S ta a r t.................................................................................................................................. 0m,326.
Deze eekhoren behoort tot die dieren van Borneo, welke daar, even als de Orang-oetan, de Semnop.
nasicus en cristatus, de Sc. ephippium enzv., genoegzaam uitsluitend de groote bosschen in de waterrijke
vlakke streken bewonen. In levenswijze legt deze soort veel overeenkomst aan den dag met Sc.
hippurus. Men ziet haar vaak vrij laag bij den grond, aan de stammen van matige dikte, en zij is in
bet algemeen niet zeer schuw. De Dajakkers noemen haar Mandiewoi.
VI. SCIURUS VITTATUS (*).
In grootte, gedaante en kleurverdeeling in het algemeen, met Sc. nigrovittatus overeenstemmende,
doch van dezen vooral daardoor verschillende, dat de onderdeden van het ligchaam, in plaats van
graauw, bruinachtig rood zijn. De grondkleur der bovendeden wijkt individueel door eenen meer of
min lichten of donkeren tint af. Wij bezitten voorwerpen dezer soort van Sumatra, Borneo, Canton
en van Malakka, en kunnen verzekeren, dat er geen standvastig onderscheid in de kleurverdeeling
naar gelang der verschillende landstreken gevonden wordt.
Geheele lengte des ligchaams, van de punt van den neus tot aan den wortel des staarts, 0in,220.
Lengte des s t a a r t s .....................................................................................................................0m,238.
Deze eekhoren houdt zich voornamelijk in de groote bosschen der bergen op, waar hij in sommige
streken zeer gemeen is. Men vindt hem tot op 3000 of 4000 voet hoogte boven de zee; op Sumatra
troffen wij hem, aan de zuidzijde van den berg Singalang, in de groote kloof, door welke de rivier Anee
benenstroomt, op 1600 tot 2000 voet hoogte, vooral menigvuldig aan. Men zag hem vaak, zoowel
in de laagte van het bosch en digt bij den grond, als in de hooge kroonen van vijgen- en andere met
vruchten beladene hoornen. Hij is niet schuw.
(*) Itafïles, Linn. T rans. XIII. p. 259. — Sc. bivittatus, Desmarest, Mammal. Suppl. p. 543. — Afgebeeld in
Fr. Cuvier, M am m ifè re s (Plaat zonder nommer).
VIL SCIURUS NIGROVITTATUS (*).
De vergelijking van een groot getal voorwerpen dezer soort, met den zoogenaamden Se. plantani (f),
heeft ons overtuigd, dat de laatste niet wel als eene bijzondere soort van de eerste kan worden afgescheiden,
vermits er geen ander verschil tussehen beiden bestaat, dan in eene afwijking der kleuren,
welke met eens standvastig is. De onmerkbare overgangen, door ons tussehen beide genoemde dieren
waargenomen, schijnen voor de meeniug te pleiten, dat er bij deze soort eene periodieke hair- en
kleurwissehng plaats heeft en dat, door het overgaan van de bleek bruin-geelaehtige kleur des buiks
in grijs, en door de bruin-geelaehtige zijdestreep in eene zwarte, de zoogenaamde Sc. plantani in
Se. nigrovittatus verandert (§). Naarmate deze kleurverandering plaats grijpt, nemen ook de pooten en
de kop een’ roestgelen tint aan; de wit-gele oogringen verliezen zich in den algemeenen tint, en de
zwarte ringen der staartbaren worden duidelijker. Het getal onzer voorwerpen met grijzen buik en
bruin-gele, meer of min in het zwartachtige overgaande zijdestreep, beloopt meer dan twintig stuks.
Deze soort is voor het overige in alle verzamelingen zeer gemeen. Wij bezitten een groot getal voorwerpen,
afkomstig uit Java, Sumatra, Borneo, Malakka en de omstreken van Canton.
Geheele lengte tot aan den s t a a r t ....................................................... Qn. jqq
Staart....................................
Se. nigrovittatus is op de meeste groote, westelijke eilanden des Indisehen Archipels, doch voornamelijk
op Java, Sumatra en Borneo zeer gemeen. Men vindt hem vooral menigvuldig in boomrijke
tuinen en dorpen, en wel van het zeestrand af tot in de hoogste, door menschen bewoonde gedeelten der
binnenlanden. Ook in oude koffijplantaadjen, tot op de hoogte van 4000—5000 voet boven de zee,
is hij gewoonlijk met zeldzaam, terwijl hij zich van daar vaak over de naaste omstreken der voorbosschen
verspreidt; diep in de groote bergbosschen ontmoet men hem echter schaars. Naarmate der plaatselijke
omstandigheden bestaat zijn voedsel in allerlei wilde en veredelde vruchten; bij voorkeur en met graagte
eet hij de witte, olierijke zelfstandigheid der kokosnoot en de verschillende djamboe-, pisang- en manga-
soorten, alsmede het vleeseh of de zaden van de petej-, doerian-, djengkol-, koffij- en nangka-vrucht
enzv. Het is daarom een zeer schadelijk dier voor de plantsoenen. Het is niet schuw, doch zeer onrustig
van aard, en verraadt zijne aanwezigheid dikwerf door de eenigzins trillende en fluitende klanken, die
hij hooren doet; wanneer hem schrik wordt aangejaagd, verandert dit gefluit soms ook in eene soort
van geknor, bijkans als gloek — gloe/c luidende. Deze eekhoren maakt zijn nest het liefst op hooge
kokos- en pisangpalmen of tussehen hoog en digt bamboesriet, en brengt steeds twee jongen ter wereld.
De Sundanezen op Java noemen hem eenvoudig Badjing, de Maleijers op Sumatra Toepei Kalapa
(letterlijk: Kokos-eekhoren), en de Banjerezen en Dajakkers, in het zuidelijk gedeelte van Borneo, gaven
ons alleen den naam van Toepei voor hem op.
(*■) Horsfield, Zool. Res. Sciui-i 11°. 2. — Sc. griseiventer, Is. Geoffr. in Guérin, Magasin de Zoologie, 1832
(+) Penmmt, H ist. of Quadr. 1781. II. p. 416 y. - Horsfield, Zool. Res. Sciuri n°. 1. met plaat. - Sc bïli-
neatus, Geoffr. in Desm. Mammal, p. 336.
($) Sc. plantani vindt derhalve in de Inleiding (bl. 35) en Tabel ten onregte eene plaats.