0 VERZIGT
DER
SOORTEN VAN BET GESLACUT P IT T A , VOLGENS HARE VERSPREIDING OVER DE OPPERVLAKTE DER AARDE.
W e stk u st van Afrika: Pitta pulih.
Va ste lan d van In d ie : Pitta braebyura en malaceensis.
Sum a tra : Pitta gigas, eyanoptera, venusta en Bosebii.
Ja v a : Pitta eyanura.
Borneo: Pitta granatina, atricapilla en Baudii.
Celebes: Pitta celebensis en melanocephala.
Ph ilippijnsebe eilan d en : Pitta erytbrogaster en philippensis.
Gilolo: Pitta maxima.
Timor: Pitta irena.
Nieuw-Guinea: Pitta Maeklotii en novae-guineae.
Nieuw -IIo llan d : Pitta strepitans, iris en Vigorsii.
VERKLARING DER PLATEN.
PLAAT I.
Oud mannetje van Pitta Boscliii.
PLAAT U.
Oud mannetje van Pitta Baudii.
PLAAT III.
Fig. 1—5.
Nest en eijeren van Pitta cyanura.
Fig. 6.
Ei van Pitta venusta.
Alle figuren in natuurlijke grootte.
OVER DE
N E U S H O O R N V O G E L S ( R U C E ROS )
VAN DEN
INDISCHEN ARCHIPEL,
DOOK
HERM. SCHLEGEL EN SAL. MULLER.
Het vaderland der neushoornvogels bepaalt zich uitsluitend tot de Oude-Wereld; namelijk tot
Afrika, met uitzondering van het noordelijk gedeelte, tot het vasteland van Indië, en tot de Zuid-
Aziatische eilanden, beginnende met Ceylon en eindigende met de Philippijnen en Nieuw-Guinea. De
Indische eilanden: Sumatra, Java, Borneo, Celebes, de Molukken en de Philippijnen zijn ongemeen
rijk aan soorten van dit geslacht, en voeden er alleen meer, dan geheel het overige warme gedeelte
van Azië en Afrika. — Het verdient de opmerking, dat noch Timor, noch Nieuw-Holland eenen
neushoornvogel bezit. — De soorten van den Indischen Archipel, tot welke wij ons hier alleen bepalen,
kan men op de volgende wijze verdeden en kenschetsen.
A. Groot of van middelmatige grootte. Hoorn groot, dik, glad. Aan het achterdeel des bovensnavels een
vooruitspringende zijrand, die van voren met eenen scherp afgezetten hoek voorzien is. Staart gelijk,
wit, of wit met eenen zwarten band. Geen onderscheid van kleurverdeeling tusschen de beide geslachten.
1.) B iigeiius nuiiucEHos, auct. Hoorn, naar boven smaller, dakvormig toeloopende, en van
voren meer of min halvemaanvormig naar boven gebogen; staart wit, met een’ zwarten band in bet
midden. — Wij kennen van dezen vorm vier plaatselijke verscheidenheden: