De rij der geslachten wordt door Servillc geopend met Empusa en gesloten met Eremophila; door
Burmeister met Eremophila en Scbizocephala. Empusa noch Eremophila schijnen echter ccnige nadere
punten van overeenkomst met Blatta te hebben, dan in het algemeen alle vormen van Mantis; daarentegen
vindt men de bijzondere gedaante van de voorborst der Kakkerlakken terug bij M. strumaria, wier
kop eveneens onder de borst verborgen is en door Stoll onnaauwkeurig is afgebeeld geworden, in tegenoverstelling
van alle andere soorten van Mantis, van welke de kop geheel vrij voor de borst geplaatst is. —
De overgang van Mantis tot Phasma wordt door M. (Thespis) purpurascens eerder gevormd, dan door
Sehizocepbala, daar de eerste, bolle oogen en bladvormige aanhangsels aan het achterlijf beeft, terwijl
zij beide, met Toxodera, door vleugels zich onderscheiden, die bij de wijfjes veel korter zijn dan het lijf.
ANALYTISCHE TAFEL HER GROETEN.
1. Pedum anteriorum tibiae femorum Iongiludinem totam vel dimidiam acquanles.
A.) Pedum posteriorum femora integra.
1.) Majores, pollicem superantes.
a. ) Pronotum caput maxima pro parte obtegens................................. 1* Choeradodis, S.
b. ) » » non obtegens.
ct.) Cerci anales cylindrici.
*) Prothorax supra pedes anteriores latior.
-{-) Elytrorum margo anterior arcuatus................................................. 2. Mantis, L.
» » » sinuatus.............................................. 3. Acanthops, S.
**) Prothorax supra pedes anteriores non dilatatus.
-J-) Oculi rotundati............................................................................... A. Chiropacha, Charp.
» angulati................................................................................. 5. Orthodera, B.
/?.) Cerci anales compressi, elongati.................................................................. 6. Tarachodes, B.
2.) Minores, pollicem metientes.
a. ) Cerci anales compressi elongati...................................................................... 7. Chaeteessa, B.
b. ) » » cylindrici.
a .) Prothorax quadratus......................................................................................... 8. Eremophila, Lefeb.
ƒ?.) » parallelipipedus.............................................................................. 9. Metalleutica, Weslvv.
y.) » angustus............................................................................................ 10. Oxypilus, S.
B.) Pedum posteriorum femora lobata. (Exc. Empusa lateralis et gracilis, B.)
1.) Minores pollicem metientes.
a.) Alae discolores in utroque sexu......................................................................... H* Harpax,1 S. M. Borneensis,..
n. sp. » oligoneura, » »
2.) Majores, pollicem superantes.
a.) Alarum superiorum margo anterior sinuatus in feminis.................................13. Deroplafys, Westw.
b.) » » » » arcuatus.
cc.) Antennae marum bipectinatae ; feminarum selaceac.
*) Pro thorax rhombicus.
-J-) Oculi acuti.
14. Hymenopus, S.
-j-J-) Oculi rotundati.
4-) Caput processu conico....................................
I I ) » » foliacco elongato..................
Prothorax elongalus, angustus.....................................
ß .) Antennae conformes in utroque sexu.
*) Oculi rotundati...............................................................
» peracuti, transversim dilatati............................
II. Pedum anteriorum tibiae femorum tertiam vel quartam partem aequantes.
A. ) Oculi conici.................................................................................
B. ) » rotundati..............................................................................................
15. Blepharis, S.
16. Phyllocrania, B.
17. Empusa, 111.
C Votes. B.
18.!
[Theoclytes, S.
19. Toxodera, S.
20. Schizocephala, S.
21. Thespis, S.
G RO E P II. MANTIS, Am.
Majores, pollicem superantes. Pedum anteriorum tibiae femorum longitudinem totam vel dimidiam
acquantes. Pedum posteriorum femora integra. Prothorax supra pedes anteriores latior. Gaput sub
tborace non reconditum.
De soorten dezer groep, met Servillc, naar de lengte der voorborst te verdeden, is niet wel mogelijk,
daar de naauwst verwante soorten, zoo als in de vierde afdeeling der volgende Tafel, te dien opzigte verschillen.
De gelijkvormigheid der boven vleugels van beide seksen kan, met Burmeister, evenmin tot grond van
verdeeling aangenomen worden, daar de overgang van de soorten met gelijkvormige tot die met ongelijkvormige
bovenvleugels onmerkbaar is, zoodat Burmeister zelf dien later heeft opgegeven (*). Even
zoo is het met de ondervleugels gesteld: deze zijn in de tweede en beide laatste afdeelingen nagenoeg
gelijkvormig bij mannetjes en wijfjes; in de derde, spits van vorm bij de mannetjes en rond bij de wijfjes;
in de eerste en vierde afdeeling komen wijfjes voor met spitse en andere met ronde ondervleugels, terwijl
de mannetjes in voorkomen zeer nabij elkander geplaatst zijn. De kleur der ondervleugels, hieronder
gevolgd, heeft ons de eenige kenmerken opgeleverd, waardoor de onderscheidene vormen dezer groep
gekenschetst worden.
I. Alae superiores vel totae vel parte superiore virides, fusceseentes vel fuscae.
A. ) Alae inferiores pellucidae, immaculalae; al. sup. stigmate plerumquc albo...............................A.
B. ) » » area antica maculis liueisve fuscis vel nigris; al. sup. stigmate concolore..........................B,
C. ) » » hyalinae, lineis transversis flavis ; al. sup. macula plemmque fusca et alba uotatae. . . . C.
D. ) » » obscurae, venis transversis pellucidis vel macula dilatata fusca notatae vel totae quantae fuscae. I).
II. Alae superiores lacteo nigroque marmoratae, dilatatae................................................................................................EIII.
» » et inferiores hyalinae vitreae................................................................................................................E.
(*) Zie G er mar’s Z e its c h rift II. 29.
Insecta. 17