margineque cxterno toto fusco; fcmoribus anticis ob Ion gis, valde compressis, carina superiore acuta,
supra medium pagina exteriore puncto luteo et pagina inferiore juxta marginem inferum macula carnea,
punctis quatuor tessellatis nigris; femoribus postieis lamina foliacea tridentata; tibiis posticis brevi-
setosis. Java.
Mas. (Palliata, Hagenb.) Elytris margine anteriore arcuatis, latis oblongis subparallelis, apicc
uncinatis, abdomine longioribus; pagina inferiore supra medium plaga elongata lilacina, fasciis trans-
versis quatuor nigris; alis oblongis; prothorace ante medium dilatato angulato, inde versus mesothora-
cem sensim angustiore. Long. corp. 2* 4"/. Lat. proth. 9"'. Long. elytr. 2" V". Lat. eap. 4 //.
Femina. (Desiceata, Westw.; erosa, Hagenb.) Elytris dilatatis, margine anteriore sinuatis, versus
apicem latioribus, apice rotundatis, abdomine subbrevioribus; pagina inferiore versus apicem plaga
violacea; macula rotundata et fascia areuata notata; alis rotundatis, abbrevialis; prothorace valde dilatato,
subquadrato, membranaceo, postice lobato, eroso, punctis duobus mediis hyalinis. Long. corp.
2" 9"'. Long. elytr. I" 4'". Lat. proth. 1 1 Lat. eap. 5s'".
De sprieten zijn zeer kort. De voorborst der mannetjes loopt naar voren langzamerhand breeder toe,
is op zijde van de aanhechting der voorpooten het breedst, en beschrijft aldus eenen onregelmatigen
vierhoek, waarvan de twee voorzijden ongeveer de helft korter zijn, dan de achterzijden. Bij de wijfjes,
zeer verschillend van beloop, bijna vierkant, heeft zij twee punten van voren; vormt eenen weinig in
het oog vallenden hoek op zijde van de aanhechting der voorpooten; loopt van deze hoeken bijna evenwijdig
naar achteren, om aldaar in twee lapvormige aanhangsels te eindigen, welke door eenen ge-
kartelden inham afgezonderd zijn. De aderen op het achterste gedeelte der bovenvleugels zijn zeer verre
van elkander verwijderd; de tweede en derde ader hebben aan het einde twee takken bij de mannetjes;
de laatste is echter onverdeeld bij de wijfjes; de vierde ader heeft drie takken, welke evenwijdig naar
den binnenrand verloopen.
2. M. (DEROPLATYS) RHOMBICA, IIagenb. lit.
(î Chaeradodis lobata, Guérin. Mag. de Guérin 1838. Ins. Orth. PI. 234.)
PI. XVII. <? % 2. ? fig. 1.
Fusco-cinerea; capite inter oculos transversim carinato, posterius piano; prothorace medio infra luteo,
fuseo-punctato; stigmate lineari, luteo; alis area antica medio fusea, apice cinereo-fusco, basi fascia
apicali et margine anteriore pallido; area postica fusea, nervis transversis flavis; femoribus valde com-
pressis, carina superiore acuta, supra medium pagina interiore macula nigra pictis; femoribus posticis
pallide trifasciatis, lobis foliaceis arcuatis, apice sinuatis. Java, Sumatra, Mandawey (Borneo).
Mas. Elytris parallelis oblongis, margine anteriore arcuatis, utrinque aequaliter coloratis, parte anteriore
media fusco-rubescente, parte posteriore pallida subhyalina; alis oblongis; prothorace membranaceo,
oblongo, rhombico, medio latiore, angulato. Long. corp. V T Lat. proth. 4"'. Long, elytr. 1" 2"'.
Femina. Elytris ovalis, dilatatis, margine anteriore sinuatis, posleriore arcuatis, apice obliquis; pagina
superiore fusco-nebulosa, angulo interno nigro; pagina inferiore supra nervos lutea, nervis fuscis: infra
nervos violacea, fasciis supra medium tribus subnebulosis fuscis. Prothorace membranaceo, trigono,
parte postica valde dilatato, margine posteriore sinuato integro, inde versus eaput sensim angustiore.
Long. corp. 2" 1'". Long.proth.il'". Long. elytr. 13"'.
Deze groep wijkt zeer af van Chaeradodis, Serv., door de vliezen aan de middel- cn achter-
dijen, het zekerste karakter om de groepen van Mantis te onderscheiden. De aders op het achterste
gedeelte der bovenvleugels zijn zeer van elkander verwijderd. De derde ader is onverdeeld bij de wijfjes
en beschrijft bijna eenen regten hoek. Zij geeft bij de mannetjes éénen tak af; de vierde ader is twee-
takkig. Op de ondervleugels heeft de vijfde ader van het voorveld éénen tak, de eerste van het achterveld
twee takken. Uit eene larve van deze soort, alhier voorhanden, blijkt, dat de voorborst van het
wijfje eerst in den volwassenen staat gemelde breedte verkrijgt, daar deze larve op 16 lijnen lengte
slechts eene borst van 4 lijnen breedte heeft.
G R O E P XV. B L E PH A R IS , Serv.
Mantis (Blepharis) mendiea, Fabr., de eenige soort, welke vroeger van deze groep bekend was, verspreidt
zich over noordelijk Afrika en Arabië, terwijl de volgende op Java te huis behoort. Beide soorten
zijn door de korte rhomboïdische voorborst, door ronde oogen en door eenen kegelvormigen doren
aan den kop gekenschetst.
M. (BLEPHARIS) KUHL1I, s. SP.
PI. XVIII. $ %. 3.
Femina. Rostro apice fisso; prothorace infra medium dilatato, angulato; elytris fuscis, stigmate
albo uti et alis abdominis apicem aequantibus; pedibus anticis latere interiore nigris, exteriore fuscis;
femorum posteriorum lobis totum marginem posteriorem occupantibus, medio incisis et unidentatis;
abdominis articulis tribus anticis margine lobatis. Java. Long. corp. 21' 2"'. Long. proth. 9"'. Lal.
proth. 5'". Long. alar. 13"".
Van deze Mantis is alleen eene nimf in het Leidsehe Museum aanwezig, welke echter, behalve de
vleugels, in allen deele overeenstemt met de afbeelding van hel volkomene insekt, door den Heer van
Raalten vervaardigd en alhier onder de Indische teekeningen voorhanden. De kleur van het geheele
lijf is donker bruin. De voorborst heeft den buitenrand lijn getand en achter den hoek met twee puntige
tanden voorzien; het achterste gedeelte is de helft smaller dan de verbreede rand. De eerste pooten
hebben de voordijen langs den bovenrand met zeven scherpe landen gewapend en zijn van hoven en van
binnen bruin gemarmerd; de dijen vormen eenen inham op denzelfden rand, met twee uitstaande hoeken,
en de schoenen eenen boog. De achterpooten zijn kort. Zij is gevonden op Goenong-Parang in de
Preanger-Regentschappen.
I nsecta. Ik