der onderscheidene djamboe’s (Eugeniae), van Loranthi, Orchideae, enzv. Buitendien maken zij
ijverig jagt op insekten en vooral op kleine spinnen, om welke te erlangen men haar dikwerf digt onder
de bladendaken der vrij op palen staande, inlandscbe woningen en langs de bamboezen beschotten,
in stallen en loodsen, ziet rondfladderen. De Arachnotherae zijn intussehen veel schuwer van aard,
dan de eigenlijke Neetariniae en Myzomelae. Wanneer zij stilzitten, bewegen zij den kop gedurig,
in schier waterpasse houding, naar voren en naar achteren. Hare vlugt is pijlsnel, eenigzins ruischend
en met rukken, ten naastebij als die der spechten. De Sundanezen noemen haar Klatjes; de Bejadjoe-
Dajakkers, op Borneo, Talasak. Bij sommige volksstammen aldaar, vooral bij de roofzuchtige Parie’s,
spelen deze vogels, als voorwerpen van bijgeloof, eene gewigtige rol, doordien uit de rigting van hunne
vlugt goede of slechte voorspellingen, ten opzigte van eenen beraamden slrooptogt, worden afgeleid.
1 . ) iRACiixoTHERi noBVSTA, nob. PI. XI, fig. 1 (mannetje). Dit is de grootste van alle bekende
soorten, en vooral gekenmerkt door haren langen en krachtigen bek, wiens lengte, van den
mondhoek gemeten, 0n,,055 bedraagt. Lengte der vleugels 0m,091; des staarts 0m,058; der tarsi 0m,018.
Het ligchaam van boven donker olijfgroen, in het olijfbruine trekkende; op den bovenkop zijn de vederen
aan het worlelgedeelte zwart, waardoor zij een schubachtig aanzien erlangen; slag- en staartpennen
roetzwart, aan de buitenvlaggen geelachtig olijfgroen geboord, en de drie of vier buitenste staartpennen
van iedere zijde, aan de punten wit; kin, keel en borst groenachtig geel, met donkere vlekken aan de
schaften der vederen; buik en de onderdekvederen van den staart eenkleurig citroengeel; ter zijde van
de borst een bundeltje lange, oranjegele vederen; bek zwart; pooien zwart-bruin; iris bruin. — Wij
bezitten van deze soort slechts het hier beschrevene en door ons afgebeelde mannelijke voorwerp, hetwelk
wij aan de westkust van Sumatra, bij het dorp Indrapoera, zijn magtig geworden.
2. ) Arachaothera a rm t a , nob. PI. XI, fig. 2 (mannetje). Naauw verwant aan de voorgaande,
maar eenigzins kleiner. Lengte des beks, van den mondhoek, 0m,048; der vleugels 0m,084;
van den staart 0m,055; der tarsi 0m,019. Kop, nek, rug, vleugels en staart donker olijfgroen, meer
of minder in het olijfbruine trekkende, en op den bovenkop onduidelijk schubachtig; kin, keel en borst
geelachtig graauw-bruin met donkere vlekjes aan de schaften der vederen; buik groenachtig geel,
naar onderen op de onderdekvederen des staarts meer zuiver geel; slag- en staartpennen roetzwart,
aan de builenvlaggen olijfgroen geboord, en de drie buitenste staartpennen van iedere zijde aan de punt
wit; ter zijde van de borst een bundeltje goudgele vederen; bek, oogen en pooten geheel als bij Arachn.
robusta. Somtijds, veelligt van nog niet zeer oude vogels, is het bovenlijf bijkans olijfbruin; de grond-
kleur van den voorhals en der borst bruinachtig graauw, en van den buik groenachtig graauw. — Wij
bezitten van deze soort drie voorwerpen, waarvan twee door ons op Sumatra, bij Indrapoera, zijn
geschoten, en het derde op Java, aan de noord-westzijde van den berg Pangerango, in de koffij-
planlaadjen, op ongeveer 1100 voeten hoogte boven de zee.
3. ) Araciikothkra iivorivata, Temm. PI. col. 84, fig. 2. Cinnyris affinis, Ilorsfield, Linn.
Trans. XIII, p. 166. Onderscheidt zich van de beide voorgaande soorten door een lichter, geelachtig
olijfgroen boven-, en een meer donker, aschgraauw benedenlijf, door het gemis der gele vederen ter
weerszijde van de borst, en door een’ veel korteren bek, wiens lengte, bij zeer oude mannetjes, slechts
0m,037 bedraagt, terwijl de tong 0m,04 meel. Be vleugels zijn 0 ln,09, de tarsi 0m,019, en de weinig
afgeronde staart is 0 ,0G lang. Bij het wijfje zijn al die deelen eenige Ned. lijnen korter. Beze soort
in de P la n ch e s coloriées zeer juist afgebeeld en uitvoerig beschreven zijnde, achten wij hare nadere
beschouwing overbodig. Wij vermelden alleen nog, dal bij haar, in het leven, de iris donker bruin,
de bovenbek zwart, doch die van onderen, vooral naar de punt toe, graauw-bruin, en de pooten bleek
vleeschkleurig rood zijn. — Beze soort is over Java en Sumatra verspreid, en op beide deze eilanden
niet zeer zeldzaam.
4. ) VuK .ivonii ii t cimisneEMs, Temm. PI. col. 3SS, fig. 1 (mannetje, welke figuur echter
veel te fraai, frisch groen, gekleurd is). Grootte omstreeks van de voorgaande soort, doch met langeren
bek, maar kortere vleugels en staart. Be laatste, die aan de punt geheel regt is, meet 0"’,036; de
vleugels zijn 0 ,0 /8 , de tarsi 0m,018, en de bek is 0m,044 lang bij het oude mannetje; bij het wijfje
3 of 4 Ned. lijnen korter. Iris zwart-bruin; bek zwart, doch langs de kaakranden licht gedachtig;
pooten vleeschkleurig, met roetachtigen tint; nagels roetbruin. Alle bovendeden van het ligchaam,
benevens keel en borst, donker olijfgroen, op de vleugels en den staart met geelacbligen tint; binnen-
vlaggen der slagpennen zwart-bruin en licht geboord; buik en onderdekvederen van den staart groen-
achlig geel, in welke kleur het olijfgroen der borst langzaam overgaat; boven de oogen eene streep en
onder hen eene vlek van citroengele kleur. Bigt achter de mondhoeken is de huid dikwerf geheel, of
nagenoeg geheel, van vederen ontbloot, hetgeen door afsehuring aan de bladranden van zekere bloesems
of bloemkolven schijnt te ontslaan, daar de jonge vogels die deelen met vederen bedekt hebben. — Bij
de overige soorten van deze groep wordt echter dit verschijnsel niet gevonden.
Wij hebben de Arachnothera cbrysogenys dikwerf op Sumatra en Borneo, doch nooit op Java waargenomen,
en zij is daar evenmin door den Iloogleeraar Reinwardt, als door den lieer Biard verkregen.
Het eenige door Br. van Hasselt herwaarts gezondene voorwerp is vermoedelijk door dezen reiziger óf in
het Bantamsehe, óf op een der eilanden van de straat Sunda erlangd en veelligt oorspronkelijk van
Sumatra afkomstig, vanwaar het toevallig met andere vogels over de met eilandjes als bezaaide zcecngle
gevlogen, of wel door het geweld eener hevige windvlaag van zijn geboorteland verwijderd kan zijn,
gelijk zulks niet zelden met kleine vogels en insekten het geval is.
5. ) Akachyothera L o a em o s tB i, Certhia....... Lath. Temminck, PI. col. 84, fig. 1. Beze
sedert lang bekende soort is de gemeenste en verst verspreide van de geheele groep, vindende men haar
zoow'el op het Indische vasteland, als op Sumatra, Java, Borneo en Celebes. Zij is een weinig kleiner
dan de voorgaande, maar haar eenigzins dunnere bek is even lang, metende hij bij het oude mannetje,
van den mondhoek af, 0”’,04G; de vleugels zijn O™,073, de tarsi 0”,017; de staart is 0m,048 lang (*).
( ) Wij bezitten een individu, dat aan schier even langen bek, aanmerkelijk kortere vleugels (0m,052) en staart
(0 ,042) paart, maar in kleur met de andere voorwerpen overeenstemt, ontbrekende alleen ter zijde van de borst het
bundeltje goudgele vetleren.
Avhs.