De drie Indische soorten, welker beschrijving hieronder volgt, sluiten zich aan M. phryganoides,
Serv. N°. 30 aan, en komen in Noord-Amerika en op het eiland Cuba voor. Van laatstgenoemde soort
is ons, even als aan Serville, alleen het mannetje bekend. M. Burmeisteri en Servillei verdienen, door
het verschil der vleugels bij de mannetjes en wijfjes, bijzondere opmerking, en hebben, even als M. lor-
tricoides, den voorrand der eerste vleugels sterk boogvormig'.
47. M. (MAJNTIS) BURMEISTERI, n. sr.
(M. oratoria, Stolt VI. 23. — ophthalmica, Oliv. E. Melh. N°. G2.)
PI. XVI. t fig. 4. ï fig. 3.
Prothorace ovato, lacvi; eoxis antieis luteis, apice basique nigris; femoribus anticis parte interiore
nigro-maculatis. Java.
Mas. Elytris laeteo-fulvoque nebulosis, elongatis; alis immaculatis, hyalinis. Long. corp. 1 y .
Long. pron. 5"'. Lat. pron. 3"'. Long. elytr. 1" 9i'". Lat. elytr. 6"'. Lat. abd. 4'".
Femina. Elytris lato oblongis, pallide-cinereo-marmoratis; alis elongatis, area antiea fuseo-macu-
latis; area postica fusca, nervis transversis crebcrrimis flavidis. Long. eorp. 2" 1"'. Long. pron. 6'".
Lat. pron. 4"'. Long. elytr. 2". Lat. elytr. 9"'. Lat. abd. 7"'.
Het mannetje van M. phryganoides, Serv. is van M. Burmeisteri onderscheiden door onregelmatig
zwart gestreepte bovenvleugels, smaller borst en door voorpooten, die aan de binnenzijde van eene
gelijke bruine kleur zijn. n e t lijf is bij de wijfjes bijna eens zoo breed, als bij de mannetjes. De oogen
zijn bij gene zeer bol; de sprieten iets langer bij de mannetjes. De voorborst heeft bij den voorrand een
klein dorentje en draagt op bet midden van den rug twee ingedrukte strepen, voorafgegaan door eene
boogvormige, gekorrelde streep aan beide zijden. Het achterlijf der mannetjes heeft op de bovenzijde
tien, dat der wijfjes negen leden. De bovenvleugels der eerste zijn langer, boogvormig langs den
bovenrand, op eenen doorschijnenden grond, langs de aders wit en bruin nevelachlig gevlekt; de onder-
vleugels zijn doorschijnend en ongevlekt. De bovenvleugels der wijfjes zijn een weinig korter, op eenen
geelachtig doorschijnenden grond, wit en grijs gemarmerd; de ondervleugels hebben het voorveld met
onregelmatig verwijderde, kleine, bruine vlekken geteekend; de eerste helft is onder het midden, even
als het achterveld, bruin, met fijne, gele dwarsaders. Bij beide seksen heeft de derde ader der bovenvleugels
éénen, de vierde ader drie en de vijfde ader van het voorveld der ondervleugels insgelijks drie
takken; de eerste van het achterveld heeft twee takken. De voordijen der eerste pootcn hebben de
uiteinden zwart; de dijen zijn van binnen aan den onderkant met eenen enkelen zwarten band bij de
wijfjes geteekend, welke bij de mannetjes in het midden afgebroken is; aan de buitenzijde dragen zij
korte zwarte dorentjes. De middelscheenen hebben twee bruine banden; op het eerste lid der tarsen
is een gelijke band. De dijen en scheenen der achterste pooten zijn bruin gemarmerd. — Hoewel de
beide vleugels in kleur en vorm bij de seksen zeer verschillen, kan er toch geen twijfel bestaan over
derzelver vereeniging, daar borst en pooten geheel in gedaante en teekening overeenkomen. Wij
dragen deze soort aan den Heer Burmeister op, welke door den diepzinnigen geest, die overal in zijne
werken doorstraalt, onderscheidene punten der Entomologie in een nieuw daglicht geplaatst heeft.
48. M. (MANTIS) SERVILLEI, sr.
PI. XVI. fig. 5. ? fig. 6.
Prothorace ovato, 6-tuberculato; femoribus antieis nigris, apice flavis.
Mas. Elytris einereo-nebulosis; alis elongatis, pellucidis. Long. eorp. I" 5"'. Long. pron. 31'".
Lat. pron. 3'". Long. elytr. 1" 6"'. Lat. elytr. 6’". Lat. abd. 3".
Femina. Elytris abbreviatis, dilatatis, fuscis, einereo nigroque marmoratis; alis area antiea fulvis,
apice nigro-maeulata, area postica fusea, nervis transversis flavidis. Long. corp. 1" 6 ". Long. pron. 5"'.
Lat. pron. 3è'". Long. elytr. 1" 3"'. Lat. elytr. 61'". Lat. abd. 7"'. Java.
De beide seksen loopen door het verschil der vleugels nog meer uiteen, dan die der vorige soort.
De vorm der borst is echter dezelfde en de pooten zijn op gelijke wijze geteekend. — De kop heeft op
den voorrand, tussehen de oogen, twee ingedrukte punten en twee stompe verhevenheden. De oogen
zijn zeer bol. De borst is geel bij het mannetje en zwart gemarmerd bij het wijfje; op den rug zijn vier
stompe korte doornen, die op de voorzijde in eenen boog geplaatst zijn; buitendien staan er nog twee op
de achterzijde. De bovenvleugels der mannetjes zijn langwerpig, op eenen doorschijnenden grond,
melk-wit en grijsachtig gevlekt; de bovenrand is boogvormig. Die der wijfjes zijn korter, bijna langwerpig
vierkant; de voorrand is sterk gebogen voor het midden, van daar regt uitloopend naar den top;
de achterrand naar den top insgelijks boogvormig; zij zijn licht bruin van grond, wit en donker bruin
gevlekt. De ondervleugels der mannetjes zijn langwerpig, doorschijnend, ongevlekt; de aderen van het
voorveld met bruine punten; die der wijfjes kort, stomp aan het einde; het voorveld bruiuachtig geel,
aan den top bruin gevlekt; het achterveld bruin, geel geaderd. Bij beide seksen is de derde ader der
bovenvleugels enkel en ontvangt de vijfde ader op het voorveld der ondervleugels drie, de eerste ader
op het achterveld twee takken. De vierde ader is bij de mannetjes in twee takken verdeeld, welke
beide eenen ondertak afgeven; bij de wijfjes is de bovenste tak in tweeën verdeeld, de onderste onverdeeld.
— De voorpooten hebben de voordijen gekorreld aan den binnenkant, geel bij de mannetjes;
zw’art, geel gekorreld bij de wijfjes; de dijen zijn zwart aan de binnenzijde, geel aan den top, gekorreld
zwart gevlekt aan de buitenzijde. De scheenen der middel- en aehterpoolen hebben twee bruine banden
boven het midden bij de wijfjes; deze zijn bij de mannetjes lichter; de leden der tarsen zijn geel, zwart
aan den top. — Deze soort is opgedragen aan den Heer Serville, die door zijn doorwrocht werk, onder
den titel van Histoire Na tu relle des O rth o p tère s, dit veld der Entomologie nader verklaard heeft.
Zij komt op Java voor bij Lewibonger, op 300 voeten hoogte.
I nsecta. 2 |