OYER
DE ZOOGDIEREN TAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL.
f'JTMet e en e T a b e l.)
Alvorens tot de mededeeling mijner dierkundige waarnemingen over te gaan, acht ik het niet
ongepast, met een enkel woord te gewagen van de lotgevallen, welke onze wetenschappelijke nasporingen
in den Indischen Archipel vergezelden, en inzonderheid tevens van de landstreken, welke door ons
zijn bezocht en tot welke zich onze onderzoekingen voornamelijk hebben uitgestrekt. Door een elfjarig
verblijf en een onophoudelijk rondtrekken in deze tropische gewesten, zijn wij ruimschoots in de gelegenheid
geweest tot het doen van navorschingen op plaatsen, vroeger nog door geen’ natuurkundige bezocht.
Wij mogen het aan de krachtdadige ondersteuning der verlichte Regeringen, zoo hier als in Indië, dank
weten, dat wij achtervolgens zijn in staat gesteld geweest, de voornaamste Oost-Indische eilanden, van
Java en Sumalra af, tot aan Nieuw-Guinea toe, niet alleen te kunnen bereizen • maar ook, op onderscheidene
punten van hunne uitgestrekte kusten gevestigd, of tot diep in hunne binnenlanden doorge-
drongpn, aldaar gedurende korter of langer tijd te mogen verwijlen. Het is hieraan, dat wij de reeks
van opmerkingen betrekkelijk de gesteldheid dier ver afgelegene landen en de hen bewonende dieren
verschuldigd zijn: opmerkingen, die, vooral wat deze kaatsten betreft, slechts het gevolg kunnen zijn
van een lang voortgezet onderzoek, en wier waarde wij ons vleijen, dat niet weinig zal worden verhoogd,
door de naauwgezetheid, waarmede die onderzoekingen hebben plaats gehad en door de naauwkeurig-
licid, waarmede zij bij herhaling vergeleken en onderling zijn getoetst geworden.
De scherpe grenzen, waardoor zich inzonderheid de klassen der gewervelde dieren van elkander
scheiden, bieden ons, als ware het van zelve liet bestek aan, om, bij eene algemeene beschouwing,
slechts ééne harer afdeelingen tot het onderwerp eener bijzondere verhandeling te maken: het is die der
1