OVERZIGT 1)ER PLATEN.
PLAAT 28.
Sus verrucosus, oud mannetje; een vierde der natuurlijke
grootte.
PLAAT 28bis.
Fig. 1.
Sus celebensis, mannetje; een vierde der natuurlijke
grootte.
Fig. 2 en 3.
Schedel van dit dier, van hoven en van de zijde
gezien; op een derde der natuurlijke grootte.
PLAAT 29.
Sus vittatus, oud mannetje; een vierde der natuurlijke
grootte.
PLAAT 30.
Sus barbatus, fig. 1, oud wijfje; fig. 2 , jong voorwerp;
beide op een vierde der natuurlijke grootte.
PLAAT 31.
Fig. 1.
Sus timoriensis, niet geheel volwassen $ een vierde
der natuurlijke grootte.
Fig. 2 en 3.
Schedel dezer soort, van boven en van ter zijde.
Fig. 4 en 5.
Schedel van Sus barbatus, van boven en van ter zijde,
gelijk de tw'ee voorgaande figuren; op een derde der
natuurlijke grootte.
PLAAT 32.
Fig. 1—4.
Schedels van Sus verrucosus, van boven en van de
zijde gezien (figuur 1 en 2 van een zeer oud mannetje;
figuur 3 en 4 van een volw'asscn, doch minder oud
mannetje).
Fig. 5 en 6.
Schedel van Sus vittatus, van boven en van de zijde
gezien.
Al de figuren dezer plaat zijn tot een derde
der natuurlijke grootte verkleind.
B IJ 1) R A G E N
TOT DE NATUURLI JKE HISTORIE DER
ß R I N O C E R O S S E N
VAN DEN
INDISCHEN ARCHIPEL,
DOOR
SAL. MÜLLER EN HERM. SCHLEGEL.
rP l a a t X X X I I I en X X X I V . )
Niettegenstaande de twee soorten van neushoorns of rhinocerossen, aan de westelijke Sunda-
eilanden eigen, reeds meermalen zijn beschreven en afgebeeld, hebben wij echter gemeend, nieuwe
afbeeldingen van deze dieren te moeten geven, daar die onzer voorgangers deels onnaauw'keurig, deels
zeer onvolledig zijn, en zij de hoofdkenmerken der soorten niet duidelijk voorstellen, hetwelk ten gevolge
heeft gehad, dat de rhinoceros van Java in verscheidene nieuwere werken voor een’ en denzelfden met
dien van het vasteland van Indië is gehouden geworden. Wij zullen derhalve de kenmerken van beide
de neushoorns der gemelde eilanden uiteenzetten, de voornaamste beschrijvingen en afbeeldingen onzer
voorgangers aanhalen, en eenige waarnemingen over de levenswijze dezer dieren mededeelen.
Er komen in den Indischen Archipel, voor zoo ver onze onderzoekingen zich tot heden hebben uitgestrekt,
slechts twee soorten van neushoorns voor, welke uitsluitend tot de drie groote Sunda-eilanden
schijnen beperkt te zijn. Deze beide soorten zijn niet met elkander te verwarren, alzoo de eene,
Rhinoceros sumatranus, tot de afdeeling behoort der neushoorns met twee hoorns, de andere, Rh. son-
daicus, tot die, welke slechts met één’ hoorn zijn voorzien. De eerstgenoemde soort is tot nog toe
alleen op Sumatra gevonden en heeft hare naaste vormverwanten in het verwijderde Afrika; de tweede