Hek zwart. Kop van boven en aan de zijden zwart; eene hooggele, bij het achterhoofd breedé streep
loopt van de neusgaten, hoven het oog tot in den nek. Kin en keel witachtig geel, welke kleur als
een breede hand, aan de zijden van den hals verloopt en van onderen door eene, niet zeer breede,
zwarl-blaauwe halskraag begrensd wordt. Onderdeden van den vogel geel, met digt bijeenstaande,
tamelijk fijne, zwart-blaauwe dwarsbanden. Onderzijde der staartpcnnen zwart; derzelver bovenzijde
en de dekvederen des staarts blaauw. Vleugels bruinachtig zwart; groote dekvederen en de slagpennen
der tweede orde aan den buitensten rand met eenen breeden, sehuinschen witten zoom. Rug en schou-
dervederen vurig bruin. Tot heden alleen op Java w aargenomen.
8. ) P itta Esosciiii, noh. Aves, PI. 1 van dit werk. Pitta elegans, Voyage de Ia Bonite, Ois.
PI. 3; onder den naam Breve élégante, Pitta irena, door den Heer Temminck in de Planches
coloriées opgegeven. Grootte en kleurverdeeling in het algemeen als bij de voorgaande soort; maar
de onderlinge verhouding der slagpennen afwijkende, de staarteen weinig korter, en de kleuren eenig-
zins verschillend en gewijzigd. Vierde slagpen de langste; derde en vijfde een weinig, tweede 0m,013
en eerste 0m,034 korter, dan de vierde. De kleuren wijken van die der voorgaande soort in de volgende
punten af. Het zwart des bovenkops is smaller en verdwijnt op den achlerkop; de breede gele
streep breidt zich dien ten gevolge over den geheele achterkop en nek uit, en neemt eene vurig rood-gele
kleur aan. Het bruin der bovendeden is veel vuriger; de zwartachtige kleur der vleugelvederen trekt
sterker in het bruine; de writte vlekken op de vleugels zijn grooter. Alle onderdeden van den vogel,
van den hals afwaarts, zijn fraai donker smalt-blaauw, op de horst met zwarte smalle dwarsbanden
geteekend, tussehen welke, aan de zijden der borst, andere gelijksoortige, oranjeroode dwarsbandjes
heenloopen. — Bewoont Sumatra; voornamelijk de vlakke, zuidoostdijke streken van dat eiland.
C. Soorten, van welke de bovendeden groenachtig', de onderdeden gedachtig zijn; hebbende een’ rooclen buik,
een5 meer of minder zwarten kop, van boven ter weerszijden met eene bruin-gele of bruine streep voorzien;
voorts melaalblaauwe boven-slaartdekvederen, gedeeltelijk of geheel met die kleur versierde vleugddek-
vederen, en een’ zwarten, van boven, omstreeks de punt, meestal in het groen of blaauw overgaandenstaart.
9. ) P itta sthepitaas, Temm. PI. col. 333. Gould, Birds of Au stra lia (Plaat zonder nommer).
Geheele lengte 0m,23; vleugels 0re, 128, staart O1",05, voetwortel 0™,05, bek 0m,037. Derde slagpen
de langste; vierde onmerkbaar, tweede 0m,002, eerste 0m,011 korter, dan de derde. Kop, van boven
vuil rood-bruin, in het midden met eene zwarte streep in de lengte. De overige deelen van den kop en
hals zwart. Het vuile, aan de zijden der borst, naar het olijfgroene trekkende okergeel der onderdeden
verlengt zich in eene punt tot op de zijden van den hals. Onderborst en bovenbuik in het midden
zwart; onderbuik en onderdekvederen van den staart rood. Kleine vleugeldekvederen en boven-
staartdekvederen witachtig metaalblaauw. Staartvederen zwart; van boven, op het uiterste derde harer
lengte, in het donker olijfgroene, welke kleur ook al de overige bovendeden des vogels, met inbegrip
der schoudervederen, der groote vleugddekvederen en van den zoom der slagpennen van de tweede
orde inneemt. Groote slagpennen zwartachtig, tegen hare punten in het vaalbruine; de vierde, vijfde
en zesde, aan het einde van het eerste derde gedeelte harer lengte, met eenen witten dwarsband. —
Wordt op Nieuw-IIolland gevonden.
10. ) P itta irena, S. Muller, Breve irène, Pitta elegans, Temm. PI. col. 591. — Geheele lengte
0m,20; vleugels 0m,118, staart 0m,045, voetwortel 0m,042, bek 0m,031. Derde slagpen slechts
onmerkbaar langer, dan de tweede en vierde; de eerste 0m,008 korter, dan de derde. Kop van boven
en aan de zijden, tot verre in den nek, alsmede de keel zwart. Boven op den kop, aan elke zijde eene
witachtig groen-gele, van de neusgaten uitgaande streep in de lengte. Onderdeden van den vogel
vuil bleek okergeel. Onderborst en bovenbuik in het midden donkerrood; onderbuik en onderste dekvederen
des staarts licht rood. Bovenzijde van den vogel hoog olijfgroen. Staartpennen zwart, van
boven aan de punt groen. Bovenste dekvederen des staarts en kleine vleugddekvederen witachtig kobalt-
blaauw. Groote slagpennen zwart; tegen de punten, naar buiten, in het vaalbruine. De eerste zeven,
aan het einde van het eerste derde harer lengte, met witte vlekken, die op de derde tot de zesde eenen
meer of min volmaakten dwarsband vormen. — Schijnt uitsluitend aan het eiland Timor en de naburige
kleine eilanden eigen te zijn.
11. ) P itta cyanoptera, Temm. PI. col. 218. — Geheele lengte 0m,205; vleugels 0m,12, staart
0m,04, voetwortel 0m,04, bek 0m,031. Tweede, derde en vierde slagpen bijkans van gelijke lengte;
de eerste 0m,01 korter, dan de tweede. Bek, van eene bruinachtige, in het zwart trekkende hoornkleur.
Kin en kop aan de zijden, tot in den nek, zwart; van boven vuil roestkleurig, in het midden met eene
zwaarte streep. Keel witachtig. Hoofdkleur der onderdeden van den vogel vuil okergeel, welke kleur
zich rondom den nek als eene halskraag uitstrekt. Bovenbuik in het midden, onderbuik en onderste
dekvederen des staarts rood. Bovendeden van den vogel groen. Dekvederen der vleugels en bovenste
dekvederen des staarts kobaltblaauw. Staartpennen zwart, van boven aan de punt blaauwachtig. Groote
slagpennen zwartachtig; in het midden met eenen, bijkans de helft harer lengte innemenden, witten
band, welke zich op de vijf achterste pennen zoodanig verbreedt, dat het zwart op de uiterste punt der
vederen daardoor verdrongen wordt. — Bewoont het eiland Sumatra.
12. ) P itta bra c iiy ira , Temm. Merle de Bengale, Bufïbn, PI. enl. 258; Corvus bracbyurus,
Gmelin, p. 375. — Geheele lengte 0™,185; vleugels 0m,107, staart 0m,04, voetwortel 0m,04, bek 0m,028.
Tweede en derde slagpen van gelijke lengte; eerste 0m,008 korter, dan de tweede. Bek, van eene
geelachtige hoornkleur, aan de zijden in het bruinachtige. De zeven eerste groote slagpennen zwart, aan
de punt bruinachtig grijs met wit, aan het einde van het eerste derde harer lengte met eenen witten
dwarsband. De kleuren voor het overige ongeveer als bij Pitta cyanoptera, met die wijziging, dat het
blaauw der vleugels tot de kleine dekvederen beperkt en, even als het blaauw der bovenste staart-
dekvederen, veel lichter is en in bet witte trekt; dat zich het zwart des kops niet tot over de kin uitstrekt,
en dat het geel-bruin des bovenkops aan de zijden met eene blaauwachtig witte streep bezoomd is. —
Bewoont het vasteland van Indië.
13. ) P itta t ig o h s ii, Gould, Birds of Austr. (Plaat zonder nommer). Pitta brachyura Yigors,
Linn. Trans. XV, p. 218. — Het naastverwant aan Pitta brachyura, maar een weinig grooter; de
kop, behalve de blaauwachtig witte streep aan de zijden en van boven, geheel zwart; het blaauw op
het uropygium, van de punt des staarts en op de kleine dekvederen der vleugels veel bleeker. Het rood
Avks. 5