cene smalle, doch echter vrij dikke spier was. Deze spieren, welke in al de voorwerpen van Simia satyrus, Linn.
en Hylobat.essyndactylus, door mij onderzocht, aanwezig waren, en bij Simia seniculus, Linn., ook door mij beschreven
zijn (*), waren bij Simia troglodytes, Linn. niet aanwezig, en ook Tyson en Traill maken van dezelve geen gewag;
zoo verre mij bekend is, zijn zij tot nog toe door niemand te voren beschreven. Eindelijk bij de vereeniging van
het grondstuk met de hoornen, waren de musc. omo-hyoidei ingeplant; deze waren evenmin als de voorgaande, door
een peesachtig gedeelte in twee gedeelten verdeeld, maar eindigden bij hunne inplanting in eene smalle, lange pees.
De musc.stylo-hyoidei waren zeer sterk, bij hun begin en einde peesachtig; van eenen zeer dunnen en korten processus
styliformis tot het ossiculum graniforme nederdalende, zonder in verband te zijn met den musc. abductor maxillae, bij
den mensch gewoonlijk musc. biventer maxillae infeiïoris genoemd.
S t r o t t e n h o o fd e n L u c h t p i j p (f)-
Gelegenheid gehad hebbende om de luchtpijp met alle hare deelen en de tong, niet alleen in het voorwerp door mij
ontleed, te onderzoeken, maar ook tevens daarmede die deelen uit een ander volwassen mannelijk en eenen volwassen
vrouwelijkeu Orang-oetan te vergelijkeu, heb ik dezen mannel ijken larynx gebezigd tot het vervaardigen der hierbij gevoegde
afbeeldingen, zijnde dezelve van een meer sterk aanzien. Van beide deze laatstgenoemde waren de luchtzakken afgesneden
en de buizen alleen overgebleven, waardoor het derhalve onmogelijk was te bepalen, of in deze voorwerpen
twee of slechts één luchtzak waren aanwezig geweest (§).
Het schildvormig kraakbeen (cartilago thyreoidea) (*) bestaat uit twee groote platen, onder eeneu stompen hoek te
zamen aan de voorzijde vereenigd, zonder dat het bovenste gedeelte van eenig belang uitpuilde of deu zoogenaamden
adams-appel vormde. De zijdelingsche gedeelten (-]-) zijn voorwaarts hoog, terwijl achterwaarts de boven- en onderrand is
uitgehooid. Het onderste uitsteeksel is kort en dik, door eenen stevigen band met het ringvormig kraakbeen verbonden;
het bovenste uitsteeksel is lang, eenigzins gekromd en door een5 band vereenigd met den hoorn van het tongbeen.
De buitenste oppervlakte is geheel glad, zonder eenige verhevenheid voor de inplanting van den musc.sterno-thyreoideus
en hyo-thyreoideus, terwijl tusschen deze beide spieren zich een gedeelte van het kraakbeen bloot en glad vertoont;
ook is in dezelve geene opening aanwezig tot doorlating van bloedvaten of zenuwen.
In den mannelijken Orang-oetan, door ons ontleed,
Is de grootste hoogte.............................................................
De kleinste hoogte....................................................................
Lengte tusschen de uiteinden der uitsteekselen.................
Breedte der b la d e n ................................................................
Afstand tusschen de onderste uitsteeksels...........................
Afstand tusschen de bovenste uitsteeksels........................
In den tweeden mannelijken, In den vrouwe! ijken
0,036. 0,039. 0,025.
0,026. 0,026. 0,016.
0,043. 0,050. 0,029.
0,048. 0,057. 0,038.
0,030. 0,030. 0,020.
0,052. 0,055. 0,038.
Het ringvormig kraakbeen (cart. cricoidea) (**) is dik en daardoor zeer stevig ( f f ) ; aan de achterzijde boog
opklimmende, heeft hetzelve eenen dikken uitstekenden rug; de ter zijde van denzelven zich bevindende oppervlakten,
voor de musc. crico-arytaenoidei postici (§§), zijn slechts weinig uitgehooid. De geledings-oppervlakten vóór de carti-
lagines arytaenoideae zijn groot. Ter zijde ziet men eene driehoekige, eenigzins uitgeboolde oppervlakte (**), welke
aan de bovenzijde eenen dikken uitpuilenden rand heeft. Uit deze oppervlakte komt de musc. crico-tkyreoideus.
(*) Beschrijving van het werktuig tot vorming van het geluid hij Simia seniculus, Linn., in de Nieuwe V e rh an d e lin g en
d e r E e rste Klasse van h et Koninkl. Nederl. I n s titu u t. Amsterd. 5a° Deel A°. 1S34. in 4°.
(j-) Plaat 6. fig. 1, 2, 3, 4 en 5.
((jj) Van deze drie strottenhoofden heb ik begrepen, de afmetingen bij ieder der kraakbeenderen te moeten opgcvcn.
(A Plaat 6. fig- 2, 3 en 4. b.
(P) Aldaar fig. 3. b.
(**) Fig. 2, 3 en 4. g.
( f f ) Fig. 5. a. «.
{§§) Fig. 1. h. h.
U ) Fig. 3. c.
Dc voorste oppervlakte vertoont zicli driehoekig, met eene punt nederdalende (*); aan de voorzijde is de ruimte
tusschen dit en het schildvormige kraakbeen vrij aanmerkelijk.
l ste mannelijke. 2d0 mannelijke. vrouwelijke.
Hoogte van achteren . . 0,034. 0,034. 0,025.
Hoogte van voren . . . 0,016. 0,016. 0,013.
Lange diameter.............. 0,040. 0,040. 0,029.
De spleetmakende kraakbeenderen (cart. anjtenoideae) (-J-) hebben eene vrij aanmerkelijke hoogte, zijn dun en
buigzaam, aan dc achterzijde sterk uitgehooid. Bij de geledings-oppervlakten zijn dezelve zwaar en knobbclacktig, en
laten tusschen zich eene groote ruimte.
l sle mannelijke. 2dc mannelijke. vrouwelijke.
Hoogte 0,022. 0,024. 0,016.
De klep (epiglottis) ($) heeft de lengte van 0,044, en is, uitgespannen zijnde, breed, makende door hare plaatsing
eenen scherpen hoek met het schildvormig kraakbeen. Doordien hare zijdelingsche gedeelten zeer zijn omgebogen,
heeft zij aan de achterzijde eene zeer diepe sleuf en, terwijl het bovenste gedeelte naai- de tong is omgekruld en
eenen ronden rand vormt, is de rirna glottidis eene dwarse spleet, uit welker midden de rimula glottidis nederdaalt.
Het toompje tusschen dezelve en de tong is lang en tot deu bovenrand oploopend, doch niet gespannen.
De spleetmakende kraakbeenderen maken derhalve met de klep eene kegelvormige kolom, ter lengte van 0 045
boven den rand van het ringvormig kraakbeen uitstekende, zoodat, daar het ringvormig kraakbeen zeer breed is, het
geheel eenen omgekeerden trechter vormt.
Het strottenhoofd aan de achterzijde opengesneden zijnde (*), blijkt h e t, dat het slijmvlies, zich naar de binnenzijde
omslaande, op den rand verdikt, waarin zachte kraakbeentjes van Wrisberg gevonden worden, en daardoor dat
gedeelte, hetwelk tusschen de randen der epiglottis en der spleetmakende kraakbeenderen aanwezig is, bijna sluit
en alleen schijnt geopend te worden, wanneer door de werking hunner spieren, de cart. arytenoideae van elkander
verwijderd en de rimula glottidis geopend worden. Beneden de klep vindt men de openingen der beide buizen van
den luchtzak, onder de gedaante van dwarse spleten, ter lengte van 0,0 2 2 , en tusschen dezelve eene dwarse, sleufachtige
ruimte, even alsof de openingen te zamen liepen. De chordae laryngis zijn omniddellijk beneden deze openingen
zigtbaar, en laten tusschen zich de rima interna glottidis, welker wanden, door het vrij dikke slijmvlies bedekt,
eenigzins uitstéken. De beide dwarse openingen gingen dadelijk over in opklimmende buizen, welke zich tot den
onderkant van het tongbeen uitstrekten, met dezelve zeer sterk verbonden waren en, vervolgens tusschen dit been en
het schildvormig kraakbeen doorgaande (4-), daalden dezelve in den luchtzak neder (**), zoodat men niet dan met
eene kromme pijp, door de openingen tot in den luchtzak konde doordringen. Het nederdalende gedeelte dezer buizen
bestond uit dikkere rokken dan de luchtzak zelf. De tusschenruimte, welke door het schildvormig kraakbeen en de
opgaande kolom van de spleetmakende kraakbeenderen en de klep gemaakt werd, was zeer sterk met het vet opgevuld,
dat deze buizen dekte.
De musc. arytenoideus transversus was van aanzienlijke dikte en vulde de geheele uitgehooide achterste oppervlakte
van de spleetmakende kraakbeenderen zoodanig, dat de buitenste oppervlakte dezer spier regtlijnig was. De
musc. arytenoidei obliqui heb ik niet gezien. De musc. crico-arytenoidei postici en laterales waren sterke spieren;
doch de musc. thyreo-arytenoidei schenen zulks minder te zijn.
(*) Plaat 6. fig. 2. c.
(t) Fig. 4. d. d.
($) Fig. 4. e. fig. 5. c.
Q Fig. 5.
(+) Fig- 3. c.
(**) Plaat 4. fig. 2. c. Plaat 3. fig. 1. c.
( f f ) Plaat 0. fig. 1. g.