36
Antiphus en Theseus, en waarschijnlijk ook Polyphontes. De derde wijkt van de voorgaande geheel af;
beide seksen hebben het lijf wit geteekend; hiertoe is P. Pammon te brengen.
Aangaande de soorten, tot de tweede afdeeling behoorende, heeft het Museum, door tusschenkomst
van den lieer Feisthamel te Amiens, een wijfje van Hector uit de omstreken van Pondichery bekomen,
dat van de mannetjes alleen afwijkt door stomper bovenvleugels, door de vlekken op de ondervleugels en
door de banden tusschen en boven de oogen, die oranje gekleurd zijn. De Heer Boisduval vermeldt
insgelijks, dat de wijfjes van Antiphus alleen door stompere bovenvleugels van de mannetjes verschillen.
Intussehen is het zeer opmerkelijk, dat van P. Mutius en Theseus nooit anders dan wijfjes waargenomen
zijn, en dat tusschen P. Hector en Mutius ongeveer hetzelfde verschil plaats heeft, hetwelk tusschen
P. Antiphus en Theseus wedergevonden wordt. liet is waarschijnlijk, dat Ilector en Antiphus wijfjes
van tweederlei vorm en teekening bezitten, even als zulks omtrent P. Pammon hieronder nader wordt
uiteengezet. Volgens mededeeling van den Heer Westermann zoude de vlugt van Hector en Mutius
verschillen, en zoude die der eerste soort, even gelijk die van Polydorus, Coön zeer zwaar, en daarentegen
die der laatste, zoo als van Pammon, Polytes, Paris en Helenus zeer snel en vlug zijn.
Ten opzigte van Hector en Mutius zijn de bovenvleugels van beide met twee witte dwarsbanden
doorsneden, welke langs den binnenrand, op dezelfde wijze sterk afgezet, naar buiten toe zich langzamerhand
verliezen. Zij leveren het volgende onderscheid op. De beide vleugels en staarten van
Hector zijn smaller, van Mutius breeder en korter. Bij genen zijn twee rijen van zes of zeven vlekken
op de ondervleugels, aan de bovenzijde van eene donkere, aan de onderzijde van eene hoog scharlaken
kleur. Bij dezen is de binnenste rij langwerpiger van vorm; de vlekken liggen tegen den top der mid-
delcel aan en zijn geel-bruin of purper van kleur. Bij de eerste soort is de anaal vlek kleiner, dan de
overige rand vlekken; bij de tweede grooter. De inkervingen der ondervleugels bij Hector zijn smal, bij
Mutius breed gezoomd. Het lijf van eerstgemelden heeft scharlakenroode banden en ringen; dat van
den tweeden witte punten en strepen.
Antiphus en Theseus, welke zich door het gemis der witte vlekken op de ondervleugels onderscheiden,
wijken op dezelfde wijze van elkander af. De vleugels en staarten van Antiphus zijn smaller, van Theseus
breeder en korter. De randvlekken van genen zijn aan de bovenzijde bijna niet te zien, aan de onderzijde
hoog rood; van dezen aan beide kanten purperkleurig. De anaalvlek van den eersten is zeer klein, aan de
bovenzijde bijna onzigtbaar; van den tweeden aan beide zijden groot, met twee aan de binnenzijde toegevoegde
vlekken. De inkervingen der vleugels zijn zwart bij Antiphus; smal wit gezoomd bij Theseus.
Het lijf van eerstgemelden is karmijnkleurig; van den volgenden met witte punten en strepen.
P. Polyphontes, Boisduval, is gekenschetst door het buitenste gedeelte der boven vleugels, hetwelk
eene groote, witte vlek vertoont; als ook door de middelvlek der tweede vleugels, waarvan het gedeelte
in de middelcel grooter is, dan de overige vlekken. Het Museum ontving van Timor een wijfje,
hetwelk dezelfde kenteekens draagt. De vleugels zijn echter niet smal en verlengd, zoo als van het
mannetje opgegeven wordt, maar breed. De randvlekken zijn op de bovenzijde niet roodachtig zwart,
37
noch op de onderzijde karmijn-, maar aan beide kanten bruin-rood. De anaalvlek is niet klein, maar
aan beide zijden groot en onder de twee binnenste witte vlekken van den middelband zijn er nog twee
van dezelfde kleur als de anaalvlek. De inkervingen der ondervleugels van het wijfje zijn vrij breed
en wit gezoomd. Het lijf eindelijk heeft, even als Mutius en Theseus, witte punten en strepen.
Ten opzigte van Pammon en Polytes zijn de berigten der reizigers, die dezelve ter plaatste waargenomen
hebben, geheel overeenstemmend. De Heer Westermann meldt mij dienaangaande het volgende:
))IIet is voor mij eene stellige zekerheid, dat Pammon en Polytes ééne soort vormen, daar ik dezelve,
«gedurende mijn verblijf in Indië, ieder jaar van rupsen opgekweekt heb, die bestendig beiden opgele-
» verd hebben, benevens eenige variëteiten, zoo als Cyrus, Fabr., en een wijfje, dat met den vleugelvorm
«van Pammon de roode vlekken van Polytes vereenigde.” De Heer Eschholtz, die eene geringe wijziging
van Pammon onder den naam van Ledebourus beschrijft, vermeldt, dat hij deze en Polytes in
vereeniging aangetroffen heeft (*). Intussehen mag het niet onopgemerkt blijven, dat Pammon insgelijks
als wijfje voorkomt, met denzelfden vleugelvorm en teekening als het mannetje. Onder honderd voorwerpen
zijn ons twaalf dusdanige wijfjes voorgekomen, welker wezentlijke sekse niet in twijfel kan
getrokken worden. Hieruit is op te maken, dat, even als men nu algemeen bevestigd heeft gevonden,
dat Agenor en Achates beiden wijfjes zijn van Memnon, alzoo ook van Pammon eensdeels wijfjes voorkomen,
die denzelfden vorm en teekening hebben als de mannetjes, terwijl de gewone vorm die van
Polytes is. Welk verschil deze beide wijfjes mogen opleveren, het voorwerp, waarvan in het schrijven
van den Heer Westermann is melding gemaakt, strekt tot bewijs, dat de afstand tusschen beide niet
zoo groot is, als men volgens den uiterlijken vorm zoude vermeenen.
A. ) Het lijf der mannetjes en wijfjes rood gevlekt en gestreept.
a. ) Een doorloopende hand over beide de vleugels: Liris.
b. ) Een band op het middelvlak der onderste vleugels.
I. De vlek in de middelcel grooter dan de overige: Leobotes.
II. De vlek in de middelcel kleiner dan de overige of geheel ontbrekende.
1. ) Karmozijnroode vlekken langs deu buitenrand op de bovenzijde der ondervleugels: Philoxenus.
2. ) Duistere vlekken langs den buitenrand op de bovenzijde der ondervleugels: Polydorus.
B. ) Het lijf der mannetjes rood gevlekt en gestreept; dat der wijfjes soms gelijkerwijze gekleurd, maar gewoonlijk met
witte punten en strepen.
a.) De bovenvleugels met twee dwarsbanden: Hector (d*) en Mutius (§).
h.) Een witte band op het middelvlak der ondervleugels: Polyphontes.
c. ) Geene witte banden op de bovenvleugels noch op de ondervleugels,
I. Met roode randvlekken: Antiphus (cT) en Theseus (?).
II. Met verlengde roode vlekken over de buitenste helft: Melanides.
C. ) liet lijf der mannetjes en wijfjes met witte punten en strepen: Pammon.
(*) Zie R eise von K o tz eb u e , III. pag. 206.