de volgende: Pernis maculosa, Lesson, Belanger, Voyage, Zoologie, p.224, van het vasteland van
Indië, en misschien, als jonge vogel, tot onze soort van de Indische eilanden behoorende. Verders
Pernis torquata, ruficollis en albogularis, Lesson, T ra ité d’O rn ith o lo g ie , p. 66 en 77, van welke
niet eens het vaderland bekend is.
De wespenbuizert van de Sunda-eilanden onderscheidt zich van de gewone soort hoofdzakelijk door
zijne krachtiger pooten en, in den jeugdigen leeftijd, daarenboven door zijne geelachtige kleur, in den
ouderdom door de kuif, met welke het achterhoofd versierd is.
AFMETINGEN VAN
een mannetje van Java. een wijfje van Sumatra.
Geheele len g te ............................................................................................. 0“’,6I0. 0“,650.
Lengte der vleugels................................................................................... 0'”J420. 0“ ,440.
» van den s ta a rt................................................................................ 0'”,250. 0"’,270.
)) n )) voetwortel.......................................; ............................ 0"’,060. 0m,062.
)) )> » middelsten teen, zonder n ag el,................................... O"1,043. O“1,045.
Snavel, washuid en neusgaten zijn volmaakt als bij den gewonen wespenbuizert; maar de pooten en
de teenen zijn veel dikker, en de nagels een weinig grooter. De onderlinge verhouding der teenen is
bij deze beide soorten dezelfde, en ook de voetbekleeding wijkt geenszins van elkander af. De scheenvederen
zetten zich van voren tot op de helft der lengte van den voetwortel voort. De lengte der slagpennen
biedt weinig verscheidenheid aan: de eerste reikt met hare punt tot aan die der zevende; het einde
der tweede slagpen is even verre van dat der zesde, als van dat der vijfde verwijderd; de vijfde is slechts
weinig korter dan de derde en vierde, welke laatste gewoonlijk de langste van allen is. De staart is
tamelijk lang, aan het einde een weinig afgerond en uit twaalf pennen te zamengesteld.
Bij het jonge wijfje van Sumatra (Tab. 7) zijn kop, hals en al de onderdeden, tot aan de onder-
dekvederen des staarts, licht bruinachtig okergeel, hetwelk op de pooten en aan de keel zeer bleek is.
Alle vederen der voornoemde deden, met uitzondering van die der pooten en der onderdekvederen
des staarts, hebben in het midden eene zwart-bruine streep in de lengte; maar deze strepen zijn op de
borst gewoonlijk breeder, dan op de overige deelen; aan de zijden van de keel daarentegen dikwijls
naauwelijks zigtbaar, terwijl zij langs de keel van de kin afwaarts, en aan de beide zijden van den hals
van den mondhoek af, grooter worden, en overlangs drie, ofschoon zeer onduidelijke strepen vormen.
De teugels en eene streep achter het oog zijn aardkleurig bruin, en de vederen van den bovenkop en
den achterhals sterk met bruin geschakeerd.
De geheele rug en de buitenzijde der vleugels zijn meer of min donker omberbruin, met eenen fraaijen
purperachtigen weerschijn; veelvuldiger echter met lichter bruin van verschillende tinten geschakeerd
en afgewisseld door de geel- of witachtige zoomen der vederen, welke zoomen vooral op de grootc dekvederen
der vleugels zeer zigtbaar zijn. De slagpennen zijn met zwart-bruine dwarsbanden voorzien,
welke echter op de slagpennen der eerste orde, uithoofde harer zwart-bruine grondkleur, naauwelijks
te onderscheiden zijn. De onderdekvederen der vleugels zijn bruinachtig geel, en de binnenkant
der slagpennen, tot over de helft harer lengte, van eene grijsachtig witte grondkleur, op welke de
donkere dwarsbanden zeer sterk afsteken. De bovendekvederen van den staart zijn witachtig, met
bleek bruin-geel, somwijlen in de gedaante van afgebroken dwarsbanden geschakeerd. De grondkleur
der staartpennen is van boven een grijsachtig bleekbruin, van onderen een grijsachtig wit, welke kleuren
echter door een groot getal, veelvuldig uitgesnedene, donkerbruine dwarsbanden afgewisseld worden,
van welke er drie of vier breeder en donkerder dan de overige zijn. Dit onderscheid is voornamelijk
aan de onderzijde van den staart in het oog vallende. De punt van den staart is met eenen witachtigen
zoom voorzien.
Een jong mannetje der verzameling te Leiden, op Java geschoten, stemt bijkans in alle opzigten met
het zoo even beschrevene jonge wijfje van Sumatra overeen, en wijkt alleen daardoor van hetzelve af,
dat de donkere strepen der borstvederen veel smaller zijn.
Bij een ander mannetje van Java, welks kuif reeds volmaakt ontwikkeld is, zijn die strepen op alle
vederen geheel verdwenen; de bruin-gele kleur der onderdeden en van den kop en den hals is veel
donkerder, en de vier groote dwarsbanden op den staart zijn veel breeder, terwijl de kleine dwarsstrepen
zeer onduidelijk of eigenlijk tot eene menigte, veelvuldig uitgesnedene dwarsvlekken vervormd zijn,
zoodat dit gedeelte van den staart het aanzien heeft van een zoogenaamd gewaterd lint. Daar dit voorwerp,
zoo als wij bereids aanmerkten, met eene volmaakt ontwikkelde kuif voorzien is, vele vederen
sterk afgestooten en verbleekt zijn, en zich op den kop ook reeds een spoor van de grijsachtige kleur
vertoont, welke het kenteeken der oude vogels is, zoo meenen wij, dit voorwerp voor eenen vogel
te mogen houden, die op het punt was, zijn derde levensjaar te bereiken, of, met andere woorden,
zijne tweede rui in te gaan.
De oude vogel, zoo als die waarschijnlijk bij de tweede rui wordt, is door den Heer Temminck in de
PI anches co loriées, PI. 44, afgebeeld, en wijkt door zijne kleuren aanmerkelijk van den jongen af.
In den ouden leeftijd namelijk is de hoofdkleur doorgaans donker bruin, hetwelk op de bovendeden
eenen fraaijen purperglans aanneemt. De dekvederen der vleugels, even als de groote slagpennen,
zijn met donkere dwarsbanden en eenen lichteren zoom voorzien. De slagpennen der tweede orde zijn
grijsachtig, met vele zigzagvormige dwarsstrepen en eenen breeden zwarten band aan den wortel en aan
de punt. De kop is donker blaauwachtig grijs. De witachtige staart is met vele zigzagvormige,
bruine dwarslijnen en twee of drie groote zwarte dwarsbanden voorzien, van welke de uiterste zeer
breed is en van eenen lichten zoom opgevolgd wordt. Bek en washuid zijn zwartachtig blaauw-graauw;
de iris fraai geel; de pooten oranje-geel en de nagels zwart.
Omtrent de levenswijze van dezen vogel kunnen wij geene voldoende berigten mededeelen, doordien
hij ons slechts een paar malen is voorgekomen en wij hem slechts een’ enkelen keer in de vrije natuur
hebben mogen waarnemen. Dit was op Java bij Keumbang-koening, in eene onelfene landstreek,