in het midden van den buik (* *) en, aldaar wederom eene bogt makende, daalde hetzelve regtstandig in het bekken ( f )
en vormde den endeldarm, welke de lengte had van 0,315. Door deze groote uitgestrektheid van het dikke gedarmte
werd natuurlijk ook een groot mesocolon gevonden.
Het hoofd van den slokdarm had zeer zware te zamentrekkende spieren (m. constrictores pharyngis), welke op
dezelfde wijze als bij den mensch, aan de kraakbeenderen van het strottenhoofd en tongbeen vereenigd waren; doch,
wat hare dikte betrof, dezelve verre overtroffen; vervolgens had de slokdarm eenen dikken spierrok en vertoonde
langs de geheelc binnenste oppervlakte vele langwerpige plooijen; deze oppervlakte was geheel door de culicula
bekleed, welke aan de cardia met eenen gegolfden rand eindigde. Het pars cardiaca der maag was zeer wijd en
deszelfs blinde zak rond, even als bij den hond. Het pars pylorica was daarentegen zeer te zamengetrokken, buisvormig,
ter lengte van 0,070, en met eenen scherpen hoek opklimmende (§), zoodat de groote of onderste boog der
maag zeer groot, de kleine daarentegen hoekig was. De twaalfvingerige darm, welke met eenen scherpen hoek
schuins van den pylorus nederdaalde, boog zich vervolgens achterwaarts wederom in eene schuinsche rigling om en,
daarna zich dwars naar den wortel van het darmscheil begevende, doorboorde hij hetzelve en ging in den nuchteren
darm ('jejunum) over, hebbende in het midden een’ om trek van 0,053.
De dikte der rokken van het pars cardiaca der maag scheen weinig meer te zijn, dan bij een’ hond van de grootste soort;
doch in het pars pylorica had de spierrok de dikte van 0,008 ( J , terwijl de binnenste rok in dit gedeelte vele langwerpige
plooijen vertoonde (4-); nabij het pars pylorica was in den achtersten wand een klierachtig rond ligchaam (**),
met lange en duidelijker vlokjes (villi) bezet, dan het overige gedeelte. De pylorus zelf vormde een’ dikken rand.
Bij Hylobates syndactylus en agilis was de gedaante der maag gelijk de voorgaande; men nam insgelijks hetzellHe
onderscheid waar tusschen de dikte van den spierrok in het pars cardiaca en pylorica; ook waren in dit gedeelte
dezelfde plooijen.
Het twaalfvingerige gedarmte van den Orang-oetan (-j-y) was bij deszells begin gedeeltelijk elfen, gedeeltelijk vond
men in hetzelve langwerpige plooitjes, vervolgens eenige bewijzen van dwarse plooijen (valvulae conniventes) , terwijl
hetzelve, ter plaatse van de aanhechting der alvleeschklier (pancreas) , vrij breede rimpels vormde, welke door al de
rokken gemaakt werden. De uiteinden van den ductus choledochus en pancreaticus maakten een tepelvormig verleng-
sel ter lengte van 0,011, op eenen aistand van 0,094 van den pylorus, en met twee afzonderlijke openingen der
genoemde buizen voorzien.
Het intestinum jejunum wras onafgebroken bezet met dwarse plooijen (valvulae conniventes), en had een’ omtrek
van 0,055. In dit gedeelte schenen de darm-vlokjes (villi) wel het langste te zijn. Het intestinum ileum was
daarentegen ter lengte van 0,260 van binnen geheel zonder dwarse plooijen, met korte vlokjes bezet, en had een’
omtrek van 0,087. Bij deszelfs uiteinde maakt hetzelve eene bijna geheel cirkelvormige bogt tusschen het buitenste
bekleedsel en den spierrok van den blinden darm en vormt eene zeer sterke valvula coli.
In het mesenterium was niets bijzonders waar te nemen; deszells klieren waren in eenen gezonden staat, en de loop
der bloedvaten even als bij den mensch.
Nadat al de ingewanden uit de buikholte waren genomen, bedroeg de lengte der dunne darmen van het uiteinde
des twaalfvingerigen darms of doorgang door den wortel van het darmscheil, 3,515 tot aan den blinden darm; van
het begin des blinden darms tot aan den aars, was de lengte der dikke darmen 2,030; zoodat de geheele lengte
der darmen, van het begin des nuchteren darms tot aan den aars, 5,545 bedroeg. Langs de geheele lengte der dikke
darmen tot aan den endeldarm waren drie stevige banden, waardoor overal in de buis zelve cellen gevormd werden.
Bij de ingewanden van een’ anderen mannelijken Orang-oetan vond ik den omtrek der dikke darmen 0,205; dien
van den blinden darm 0,220, en van den processus vermicularis 0,174 lang. Bij dezen was eene zonderlinge speling der
(0 Plaat 7bi\ fig. 1. k.
(t) Fig- b '•
(S) Fig. 2. h.
(0 Fig. 2. d. e.
(4-) Fig. 2. h. i. k.
(**) Fig. 2. /.
( f f ) Fig. 2. m. «
(M) Fig- 2. o. Bij Ilylobates syndactylus was de twaalfvingerige darm geheel zonder eenige plooitjes; de duclus choledochus,
vereenigd met den duetus pancreaticus, liep ter lengte van 0,026 tusschen de rokken van den darm door en eindigde op de gewone
wijze met ééne opening.
natuur, waardoor de processus vermicularis niet in den blinden darm, maar iu het intestinum ileum, even boven de
valvula coli eindigde. Bij een ander, ook mannelijk voorwerp, was de omtrek van den blinden darm 0,423, de
processus vermicularis 0,168, en de omtrek der dikke darmen 0,335.
Bij de ingewanden van een volwassen wijlje, welke, even als de beide vorige, in het bosch was doodgeschoten,
was de lengte der dunne darmen 4,370, die der dikke darmen 2,090, dus te zamen 6,460. Het jejunum had een’
gemiddelden omtrek van 0,074; de dikke darmen, die van 0,210. De blinde darm had den omtrek van 0,203;
de processus vermicularis was 0,205 lang. Het darmscheil was zeer vet, zoo als ook het netvlies, en langs de geheele
lengte der dikke darmen waren overal aanhangselen, zeer sterk met vet opgevuld.
Bij Hylobates leuciscus schijnt, volgens eene teekening, mij door den Heer S.Müller medegedeeld, het onderste gedeelte
van de borstholte, door de onware ribben gevormd, minder breedte te hebben, in vergelijking der grootte van het
ligchaam, dan bij den Orang-oetan, ofschoon de buikholte ook vrij groot is.
De dikke darmen bedekken bijna al de dunne darmen, zoodat van deze alleen in de linker regio hypogastrica een
klein gedeelte zigtbaar is. De blinde zak der dikke darmen ligt onmiddellijk tegen den rand van het schaambcen der
regterzijde en heeft een vrij lang wormwijs aanhangsel; van daar opklimmende langs de regterzijde tot aan de lever,
buigt het intestinum col on zich om en daalt, van beneden de onware ribben der regterzijde, schuins ouder de maag
door lot tegen het linker darmbeen; in dit gedeelte schijnt hetzelve de grootste wijdte te hebben, zoodat door het
opklimmende en nederdalende gedeelte bijna de geheele voorzijde der buikholte bedekt wordt. Aan hel midden van
het darmbeen gekomen zijnde, buigt hetzelve zich op nieuw achterwaarts om, maakt de S-vormige buiging achter de
dunne darmen en gaat in den endeldarm over. In deze bogt is de darm zeer vernaauwd en bij dezelve houden
langzamerhand al de cellen op, zoodat de regte darm, welke naar het uiteinde wederom eenigzins wijder wordt, eene
gelijke oppervlakte vertoont. Langs de geheele lengte der dikke darmen, van den blinden zak tot aan de S-vormige
bogt, loopen drie zware banden, welke vooral in het schuins nederdalende gedeelte breed zijn, en waardoor vele en
groote cellen of zakken in den darm gemaakt worden.
Bij Hylobates syndactylus van het mannelijk geslacht, wiens romp van den kop tot den anus de lengte had van 0,550,
de kop alleen 0,153, de achterpooten 0,612 en de armen, van den schouder tot de toppen der vingers, 0,780, vond men
de lengte der dunne darmen, van de maag tot aan den blinden darm, 3,112, en die der dikke darmen 1,192; het
blinde gedeelte van den blinden darm is zeer wijd, hebbende een’ om trek van 0,193; het wormsw ijs aanhangsel had
de lengte van 0,095.
De lever van den Orang-oetan (*) was zeer zwaar en hard, zoodat mij dezelve voorkwam in eenen ziekelijken staat
te zijn, te meer, daar de lever van het vrouwelijk vooiwerp, welke gedurende nog langer tijd in hetzelfde vocht
bewaard was, veel minder vastheid van zelfstandigheid vertoonde. De bovenste of bolle oppervlakte was, ingevolge
de minder gewelfde rigting van het diaphragma, meer plat dan rond. De breede band (-]*) liep schuins naar de linkerzijde
, waardoor de linker kwab kort, doch dik was; in deze oppervlakte was op eenigen afstand van den ondersten
rand eene sleuf met ronde randen, w'aardoor het ligamentmn rotundum, langs de voorzijde van den breeden band
loopende, naai' binnen liep. Aan de onderste of holle oppervlakte waren de porlae hepatis zeer diep ingesneden en
met ronde randen. De regter kwab was sterk uitgehooid voor den dikken darm en voor de nier; haar zijdelingsche
rand was scherp, doch de voorste rand in deszelfs geheele lengte rond en dik; de linker kw'ab was voor de maag
uitgehooid; de lobulus Spigelii niet zeer groot. De langste diameter der geheele lever was 0,245, waarvan de regter
kwab 0,165 besloeg; hare grootste dikte was 0,100. De galblaas was sterk met gal opgevuld; haar bodem buigt
zich om den voorrand der lever en is op de bovenste oppervlakte als omgedraaid (§); benedenwaarts maakt zij een’
blinden zak, loopt vervolgens zeer vernaauwd weder in de hoogte, maakt eene tweede bogt en gaat in den nederdalenden
ductus cysticus over. Uit iedere kwab der lever komt eene uitvoeringsbuis, welke, vereenigd met die van de
galblaas, de gemeenschappelijke buis of den ductus choledochus vormt; deze had de wijdte van 0,008. De lengte
der galblaas was 0,094, do dwarse diameter bij de grootste breedte 0,037 (*). De lever had eene regter en linker
(*) Plaat 7"*. fig. 1. a.
(+) Fig. 1. b.
(§) Fig. 1. c.
(*) deze beschrijving kwam ook volkomen overeen de gedaante der lever en galblaas in de beide andere voorwerpen, zoo als
ook in liet voorwerp, door Prof. A. Bonn ontleed. In een van dezelve was alleen de rand tusschen de bovenste en benedenste
oppervlakte scherper.