indeeling, een tegenstrijdig beginsel bevat, doordien sommige soorten, die ten opzigte harer horens
groote overeenkomst met elkander hebben, zoo als b. v. Cervus equinus met G. mariannus en Kulilii,
Cervus russa met C. axis, volgens bare tanden twee verschillende afdeelingen zouden opleveren. Het
komt ons derhalve doelmatiger voor, al deze dieren in eene enkele groep, onder den van oudsher bekenden
Maleiscben naarn Ru ssa, te vereenigen, hen echter, naar de gedaante der horens, wederom
in eenige onderafdeelingen te splitsen, en de aan- of afwezigheid der hoektanden als een meer ondergeschikt
kenmerk te beschouwen.
I)e afwijkingen, welke de horens der verschillende, tot de voornoemde groep behoorende, Indische
hertensoorten opleveren, berusten hoofdzakelijk op de onderlinge verhouding der beide bovenste takken,
en zijn in het algemeen de volgende.
Bij sommigen is de voorste der beide bovenste takken langer, dan de achterste, en deze is sterker
naar achteren, dan naar binnen gerigt. Tot deze afdeeling behoort ééne groote soort met hoektanden:
Cervus equinus, en twee kleine soorten zonder hoektanden: Cervus mariannus en C. Kuhlii.
Bij anderen is, even als bij de voornoemde soorten, de voorste der beide bovenste takken langer, dan
de achterste, maar deze is sterker naar binnen, dan naar achteren gerigt. Tot deze afdeeling behooren
slechts twee kleinere soorten, zonder hoektanden: Cervus axis en C. porcinus.
Bij de derde en laatste afdeeling eindelijk is de voorste der beide bovenste takken korter, dan de
achterste, en sterk naar achteren gerigt. Van deze afdeeling kent men slechts eene soort: Cervus russa
van Java, met twee nevensoorten: Cervus moluccensis en C. timoriensis.
De Indische herten van onze groep Russa, hebben in hun uiterlijk aanzien en ook in hunne levenswijze
zeer veel overeenkomst met ons gewoon hert: C. elaphus, en de daarmede verwante soorten;
onderscheiden zich echter van deze door de gedaante hunner horens en het langere hair aan de punt
des staarts, waar het eene soort van kwast vormt. Gelijk wij reeds hebben aangemerkt, schijnt deze
groep op het vasteland van Indië, van den Indus af, over Dekan, Ceylon, Bengalen en Achler-Indië,
de Indische eilanden, van Sumatra tot Timor, de Molukken en de Philippijnsche eilanden verspreid te
zijn. Verder ten oosten en ten zuiden van voornoemde aardstreek worden in het geheel geene herten
gevonden, en meer noordwaarts schijnen zich eeniglijk zulke soorten te bevinden, als lot de groep
behooren, van welke ons gewoon hert (Cervus elaphus) als grondvorm wordt aangenomen: deze zijn in
Ncpaul de Cervus Wallichii, en in Japan de Cervus Sika.
Behalve de drie reeds genoemde, op de Indische eilanden te huis behoorende herten van de groep
Russa, komt aldaar nog eene vierde soort, de Cervus muntjac, voor, welke door hare kleine, slechts
met twee punten voorziene, op eenen hoogen steel geplaatste horens, door buitengewoon groote hoektanden,
door hare geaardheid en levenswijze enzv., van al de overige herten afwijkt, en met regt als op
zich zelve staande, beschouwd mag worden.
Aangaande de verspreiding dezer vier herten van den Indischen Archipel, merken wij aan, dat
Cervus equinus, die tevens op het vasteland van Indië bekend is, op de Zuid-Aziatische eilanden zich
niet anders dan op Sumatra, Banka en Borneo bevindt; dat Cervus Kuhlii tot nog toe eeniglijk op de
kleine, in de Java-zee gelegene, Baviaans-eilanden is aangetroffen; dat Cervus russa, naar het schijnt,
oorspronkelijk alleen op Java te huis behoort; maar, bij verloop van tijd, van daarop Borneo en misschien
op nog andere, meer oostwaarts liggende eilanden is overgeplant; dat op de Ambonsche en
sommige der Timorsche eilanden een soortgelijk, doch eenigzins kleiner ras van hert gevonden wordt;
eindelijk, dat Cervus muntjac over al de grootere westelijke Sunda-eilanden: Java, Sumatra, Banka
en Borneo verspreid is, en buitendien ook op de Philippijnen, het vasteland van Indië en op Ceylon
waargenomen wordt, hoedanig eene uitgestrekte verbreiding slechts aan weinige zoogdieren der Indische
eilanden is te beurt gevallen.
Of op een der eilanden, welke zich beoosten Java, als eene lange keten tot Timor uitstrekken, een
hert voorkomt, is even onzeker, als of eenig herkaauwend dier van dien aard op Gilolo, of daaromstreeks,
op de eigenlijke Molukken, inheemsch is, vermits al die eilanden nog nooit wetenschappelijk onderzocht
zijn geworden. Het is intusschen niet onwaarschijnlijk, en sommige zeevaarders verzekeren het uitdrukkelijk,
dat zich op Bali en veelligt ook op Lombok en Sumbawa, herten bevinden, en in dit geval
wagen wij het te vermoeden, dat zij óf tot Cervus russa, óf tot Cervus muntjac zullen te rangschikken
zijn. In het zuidelijk gedeelte van Celebes, vooral in de landschappen van Makassar en Boni, bevindt
zich een hert, hetwelk veel op Cervus russa en diens verwante rassen van Boeroe, de Ambonsche eilanden
en van Timor gelijkt; maar of ook in het lang en zich ver noord-oostwaarts uitstrekkend en met Manado
eindigend landgedeelte van Celebes, berten leven, is eene tot heden nog niet besliste zaak. In de
zuid-oostelijke streken van Borneo, in dat hoogere en bergachtige gedeelte, hetwelk onder den Malei-
schen naam van Tanah-laimit, d. i. Z ee lan d , bekend staat, treft men tegenwoordig den Cervus russa
in ontzaggelijke menigte aan: hij is naar die landstreek van Java overgebragt, gelijk ons door onderscheidene
inboorlingen verhaald en door den thans regerenden Paunembahan van Martapoera (of Sultan
van Banjermassing) bevestigd werd. Die overplanting zoude onder de regering van Sultan Soeriansa,
of onder die van Sultan Rahmat (*), en slechts door middel van een enkel paar dezer herten hebben
plaats gehad.
Ten opzigte der geaardheid en levenswijze stemmen, gelijk wij reeds hebben aangemerkt, de tot de
groep Russa behoorende herlensoorten, met ons gewoon Europeesch hert en andere verwante soorten
tamelijk overeen; terwijl de Cervus muntjac in dat opzigt meer tot onze ree (C. capreolus) nadert. —
Bij al de Indische herten is, even als bij al de elders levende soorten dezer dieren, het rendier alleen
uitgezonderd, slechts het mannetje met horens gewapend. De Indische herten schijnen, om dezelfde
(*) Volgens de opgave van eenen der zoons van den Pannembahan zouden, sedert Sultan Rahmat, dertien vorsten
aldaar den rijkszetel hebben bekleed, terwijl eene, in ons bezit zijnde, chronologische lijst, er niet meer dan van
negen of, met inbegrip van den tegenwoordigen heerscher, die reeds vrij bejaard is, van tien melding maakt. Rekent
men nu de regering van iederen vorst gemiddeld op vijftien jaren, dan zoude sedert die invoering ongeveer anderhalve
eeuw verstreken zijn.