AFMETINGEN VAN EEN OUD WIJFJE.
Geheele len g te ................................................................................................0n,,540.
Lengte der vleugels.......................................................................................0ra,360.
» des sta a rts..........................................................................................O1", 185.
» van den voetwortel............................................................................. 0m,080.
)> )) )) middelsten te e n .........................................................................0m,040.
» des beks, van den mondhoek af, ................................................ 0m,036.
Het mannetje is een weinig kleiner dan het wijfje, gelijk uit de volgende maten blijken zal.
Geheele len g te ................................................................................................ 0m,470.
Lengte der vleugels.......................................................................................0m,340.
» van den sta a rt..............................................................................0m,160.
)> » )) voetwortel................................................................... ... . 0m,073.
» w )) middelteen.............................................................................. 0m,039.
liet door ons, Plaat 6, op drie vierde der natuurlijke grootte afgebeelde voorwerp, is een jong man-
nelje. Dit voorwerp had eene licht gele iris; zijn bek is donkerbruin, aan het voorste gedeelte meer
zwartachtig, doch naar achteren toe eenigzins in het loodkleurige trekkende; pooten, in het leven,
bleek geel, met loodkleurigen tint; nagels zwart-bruin. De laatste zijn bijzonder lang, zeer sterk sikkelvormig
gebogen en bijna zoo spits als eene naald.
Dit jonge mannetje is het eenige voorwerp, hetwelk ons van dezen vischarend, op de plaats van zijn
verblijf, verscli in handen is gevallen. ÏÏet is geschoten in het vlakke voorland, eenige uren ten oosten
van Padang, niet ver van het dorp Liemonanis. De inlanders wisten ons geen eigen landnaam voor
dezen vogel op te geven.
V E R K L A R I N G yan P L A A T 6 .
Falco (Pandiou) humilis, jong mannetje van Sumalra, op drie vierde der natuurlijke grootte.
OVER DEN
WE S I * EWB U I Z B R T VAN O O S T - I N D I Ë ,
FALCO (PERNIS) PTILORHYNCHUS,
«OOR
HER1. SCHLEGEL EN SAL. MÜLLER.
( P l a a t V i l . )
De wespenbuizerts vormen eene kleine, zeer natuurlijke groep van de groote familie der valk-
achtige roofvogelen, welke zich, behalve door vele andere bijzonderheden, voornamelijk ook daardoor
van al de overige roofvogels onderscheiden, dat bij hen de plaats lusschen de washuid en het oog, of de
zoogenaamde teugel (lorum), in stede van kaal of slechts met enkele bairvedertjes, met volmaakt ontwikkelde,
kleine, schubachtige, zeer digt staande vederen bekleed is.
Deze groep is weinig talrijk in soorten. De eene, Falco apivorus, Linn., PI. enl. 420 (jong),
Naumann, Taf. 35 en 36 (jong en oud), sedert lang als Europesche vogel bekend, wordt, volgens de
Berlijnsehe Natuuronderzoekers, tot Arabië en, volgens Pallas, somwijlen in Siberië aangetroffen; terwijl
hij door onze reizigers, van Japan is medegebragt. De tweede, Falco ptilorhynchus, Temm.
PI. col. 44 (oude vogel), Pernis cristata, Cuvier, Règne anim. 2me édit., I. p. 335, PI. 3 , fig. 4 (oud),
wordt op Java en Sumatra gevonden en is de soort, van welke wij in dit artikel zullen handelen.
Uit eigen onderzoek zijn ons slechts deze beide soorten bekend; wij durven derhalve niet beslissen,
in welke verhouding de overige, in de laatste lijden door Lesson voorgestelde, maar door hem zelven
als twijfelachtig aangeduide soorten, tot de twee bovengenoemde staan. Deze twijfelachtige soorten zijn