De ooren van binnen w it, van achteren zwartachtig', me t eene witachtige vlek aan den achterrand.
Enkele zwarte haren op de teenen. Sumatra (*).
3 . ) S c im i s K P iiip p icM , S. Müller. Yorm en verhouding des staarts tot h e t overige ligchaam,
als bij de voorgaande soort; ma a r h e t geheele dier een weinig kleiner. Yan onderen en de pooten geelachtig
w it, aan de zijden meest in h e t rood-bruine trekkende, en op den ru g en den staart in h e t b ruine
o f bruin-zwarte overgaande. Ooren aan beide zijden roodachtig geel-bruin. Borneo.
B . Soorten van middelbare grootte, gewoonlijk met overlangsche strepen aan de zijden van het lijf; staart digt
behaard, doch minder sterk tweedeelig, dan bij de soorten der voorgaande afdeeling, en langer dan het ligchaam.
Vóór de eerste eigenlijke kies der bovenkaken ter weerszijden nog eene zeer kleine kies.
4 . ) S e i n t ijs i i i p p u i t u s , Is. GeofTr. Omstreeks 1§ voet lang. Sta a rt ? langer dan h e t ligchaam.
Van onderen bru in -ro o d ; van boven zwart o f zw artach tig , meer o f min in het bruine trekkende en
grijs-geel gespikkeld. S um a tra, Asam, China (Canton).
5 . ) S c iu n ir s n iB R iv E V T E n , F o rste n , n . sp. G rootte , vorm en k le u r, in h e t algemeen als van de
voorgaande soort; maar de ooren grooter en veel sterker m e t zwarte haren b ed e k t, welke zeer lang
zijn, en derhalve verre boven de ooren uitsteken. He t bruin-rood der o n d e rd ed en strekt zich niet alleen
over de binnenzijden, maar ook over de buitenzijden der pooten uit. Haren des staarts zw art, tegen de
p u n ten met b re ed e, flaauw rood-bruine ringen. Celebes.
6 . ) Sourits r i f f l e s i i , Horsfield. a.) Yar. Borneoensis. Omstreeks l s voet lang. Sta a rt 4 langer
dan h e t ligchaam. Yacht van boven zw art, van onderen donker bruin-rood; de zijden van den ru g
wit gespikkeld; eene overlangsche witte streep e n , onder dezelve, eene diergelijke zw arte, aan iedere
zijde van den buik. Borneo. b.) Yar. Indiea. Zijden van h e t lijf, benevens de buitenzijde der dijen,
geheel wit. Malakka.
7. ) SCIURUS v it t a t u s , Rafïles. n voet lang. Staart een weinig langer dan h e t ligchaam. Yan
boven en ook de staart olijfbruin, geelachtig gespikkeld; van onderen b ruinachtig rood. Eene witte en
onder dezelve eene zw arte, overlangsche streep aan de zijden van h e t ligchaam. S um a tra, Borneo,
Malakka, China (Canton).
8 . ) S c iu r u s s ig r o v it t a t u s , Horsfield. G rootte, staart en kleur der b o v en d ed en , even als bij
Sc. v itta tu s, maar de o n d e rd e d en graauw en de lichte zijstreep geelachtig. De zwarte zijstreep en de
onderdeelen somtijds geel-bruin (Sc. p lantani, auet.). J a v a , S um a tra, Borneo, Malakka, Canton.
(*) Door vergissing staan in de label, achter de inleiding tot de Zoogdieren van den Indischen Archipel, Sciuius
hypoleucus en Sc. hippurus in de kolom Java, in plaats van in die van Sumatra; welke misstelling intusschen reeds
uit den tekst (bl. 34 en 35) zal zijn gebleken. — In dezelfde tabel staat voorts de naam Mydaus orientalis verkeerdelijk
in de kolom Sumatra, in plaats van in die van Java, op welk eiland dit vleeschetend dier, gelijk mede in den tekst
(bl. 27) is opgegeven, alleen door ons werd waargenomen.
9. ) S c iu r u s l eu c om u s , F o rsten , n . sp. Grootte en vorm van de beide voorgaande. Ooren, van
binnen met b ruinachtig g ele, van achteren m e t lange zwarte, verre boven de ooren uitstekende haren
digt bezet. K leu r d e r bovendeden en buitenzijden der pooten olijfbruin; de haren m e t roestgele ringen
en gedeeltelijk met zwarte p u nten. S ta a rt, met de genoemde drie kleuren geschakeerd. Eene groote
witte vlek ach ter de ooren, aan weêrszijden van den hals. Onderdeelen van h e t ligchaam roestkleurig,
in h e t rood-bruine trekkende. Celebes.
10. ) S c iu r u s i io d e s t u s , S. Müller. Bijkans een’ voet lang. S ta a rt, even lang als het ligchaam.
Vacht olijfbruin; g e d a ch tig gespikkeld, aan de zijden met roestbruin; h e t achtereind des staarts met
zwart geschakeerd. Onderdeelen, soms licht g ra auw , soms geelachtig wit. S um a tra , Borneo,
Malakka, Canton.
11. ) S c iu r u s r u r ijv u s , F o rsten , n . sp. Aanzien en vorm als van de voorgaande soort, maar een
weinig k le in e r; de staa rt eenigzins korter; de ooren minder b eh aa rd , en de k leu r eenvormiger: van
boven muisgraauw en de haren met witachtig gele p u n te n ; van onderen aschgraauw. Celebes.
C. Zeer kleine soorten; staart korter dan het ligchaam. Kiezen als bij de voorgaande afdeeling (*).
12. ) S c iu r u s e x iu i s , S. Müller. Bijkans een ’ halven voet lang. Sta a rt korter dan h e t ligchaam.
Boven o lijfb ru in , fijn geelachtig gespikkeld, n a ar onderen lichter. Borneo, Sum a tra, Malakka.
13. ) S c iu r u s m eu a jv o t is , S. Müller. Yan omstreeks een’ halven voet len g te ; de staart weinig
korter dan h e t ligchaam. Yacht olijfkleurig; ooren van achteren zw art; eene witte streep van de p u n t des
snuits to t aan de zijden van den hals. J av a , Sumatra en Borneo; op de beide laatstgenoemde eilanden
e ch te r eenigzins verschillend, door eenen flaauw roodachtigen buik en lichtere vlek in den nek.
D. Van middelbare grootte; staart korter dan het ligchaam. Snuit meer of min verlengd. Kiezen als bij de
voorgaande groep. Leven meest op of digt bij de aarde. Kleur somber. Staart weinig tweedeelig.
14. ) S c iu r u s ik s ic a t s , Desm. L engte omstreeks een ’ voet. Drie overlangsche zwarte strepen
midden op den ru g . Jav a , S um a tra, Borneo.
15. ) S c iu r u s l a t ic a u d a tu s , Diard. De grootte van Sc. insignis, maar met eenen breederen
staart. Kop buitengewoon lang en spits. De voorste o f vijfde kies d e r bovenkaak naar evenredigheid
zeer groot. Geelachtig b ru in , van onderen lichter. Westkust van Borneo.
(*) De twee lot deze afdeeling behoorende soorten schijnen de eenige op de Indische eilanden te zijn, wier duim-
stomp der hand niet met eenen nagel is voorzien: eene vooronderstelling, welke echter door onderzoekingen aan versche
voorwerpen, nader bevestigd dient te worden, aangezien de kleinheid dezer dieren en de gedroogde staat onzer voorwerpen,
deze onderzoekingen zeer moeijelijk en onzeker maken.