Westwood heeft laatstelijk in Griffith’s Animal Kingdom XV. T. 78, eene Blepharis elegans van
Tanasserim bekend gemaakt. Gemeld werk hebben wij niet kunnen vergelijken.
G R O E P XXI. T H E S P IS , Serv.
M. (THESPIS) PURPURASCENS, Oliv.
Alis per totam longitudinem venosis, venis pellucidis, pone aream anlicam maculatis; coxis anticis
latere interno nigris; prothoraee abdominis longitudinem superante, medio acuto-earinato, Iateribus vix
spinuloso, limbo infero nigro-punctato; cercis foliaceis in ulroque sexu.
Mas. (Versicolor, Stoll fig. 28.) Maeulis tribus vel quatuor pone alarum aream postieam, supra
purpureis, infra chalybeis; alis elongatis apieem abdominis subaequantibus; elytrorum et alarum aiea
antica pallida, anterius fuseescente, infra nitida. Long. eorp. 2" 9 ; alarum 14 ; proth. 1 .
Femina. Alis bypolhoracem non superantibus; elytrorum area antica livida, ultra medium fusees-
eente; pagina inferiore viridi, ultra medium fusca: area postiea nigra, infra coerulea; alarum area
postica supra purpurascente, infra chalybea, maeulis duabus anticis concoloribus, caeterim fuscis,
venis pellucidis. Long. corp. 41"'; proth. 1" 10 ; elytr. /'". Suriname.
M. (THESPIS) 5-MACULATA, Stoll fig. 9.
Alis pone aream postieam bimaeulatis; maeulis plaga aurantiaca separatis; eoxis anticis latere interiore
nigris; prolhoracis limbo inferiore concolori; ? cercis analibus.
Mas. (5-maculata, Stoll.) Alis ante medium hyalinis, ultra medium fuscescentibus, in area postica
transversim venosis et bimaeulatis, maeulis supra purpureis, infra chalybeis; plaga aurantiaca intermedia.
Long, proth. IT"; elytr. IT".
Femina. Alis hypolhoraeem non superantibus; elytris et alarum area antica fusca; harum area
postica supra tota purpurea, infra chalybea, maeulis concoloribus, interna cingulo aurantiaeo cincta.
Long, proth. 16'"; elytr. 6i"'. Cayenne.
M. (THESPIS) THORACICA, n. sp.
Femina. Alis abbreviatis, hypothoracem non superanlibus; elytris ovatis fuscis; alis obseuro-ehaly-
beis, immaeulatis; prothoraee longissimo, integro; femoribus anticis intus pallidis, faseiis tribus fuscis,
pedibus posticis nigro-marmoratis; cercis analibus cylindricis. Long, proth. 2 ; abdom. 15 ; elytr. 6 .
Habitat?
M. (THESPIS) ARMATA, *. sp.
Femina. Alis abdominis articulum secundum aequantibus; elytris ovatis fuscis; alis chalybeis,
faseiis duabus remotis et venis transversis luteis; prothoraee longissimo, margine per totam longitudinem
spinoso; ? eercis analibus. Long, proth. 15'"; alarum 8"'.
Volgens Charpentier (Germar’s Zeitschr. III. 291) behoort nog bij Thespis de Mantis Boetica,
Rambur (Faune d’Andalousie, pag. 19. Livr. IL T. I. fig. 1,2). — Insgelijks schijnt hiertoe gebragt
te moeten worden Mantis braehyptera, Pallas (Voyages en Russie, T. VIII. pag. 158).
G E S LA CH T PHASMA, F A B ll.
(Phasmidae, Serv. — Phasmodea, Burin.)
Aan hetgeen Burmeister over het geslacht Phasma in het algemeen heeft medegedeeld, is het volgende
toe te voegen.
A.) De Jtlonddeelen.
De bovenlip heeft bij allen dezelfde gedaante en is in twee lappen verdeeld. De bovenkaken zijn
vierkant; de binnenrand is meer of min scherp geboord en getand. De onderkaken hebben twee
of drie dorentjes aan den top. De onderkaaklasters zijn vijfledig: Ascephasma zoude, volgens Serville,
slechts vier leden aan dezelve hebben; wij hebben zulks niet bevestigd gevonden. De drie laatste leden
zijn gewoonlijk langwerpig en hebben dezelfde lengte; bij Pbyllium echter en bij P. coronatum der
23st0 groep zijn de drie laatste leden verbreed en het vierde lid is korter dan het vijfde; het laatste lid is
eivormig hij Phyllium, driehoekig bij P. coronatum. De onderlip is langer dan hare tasters. De
helmpjes (galètes) der onderlip zijn verschillend van lengte; gewoonlijk hebben zij de dubbele lengte
der onderlip; bij Bacillus zijn zij slechts de helft langer; bij Ascephasma daarentegen oversebreiden zij
de dubbele lengte. De liptasters zijn drieledig, regt, of vormen oenen hoek, zoo als hij Bacillus.
B.) De Oogen.
De uitwendige omtrek der oogen is rond, zelden dwars ovaal, zoo als bij P. (Bacillus) eapense. Bij
de gevleugelde groepen en bij Cladoxerus zijn de oogen der mannetjes gewoonlijk boller, dan die der
wijfjes: zulks heeft echter geene plaats bij de ongevleugelde, van welke beide seksen de oogen even
bol hebben. Opmerkelijk is het, dat de oogen der mannetjes eerst boller worden na de laatste ver-
velling, terwijl die der nimfen platter zijn, dan van de volwassenen, en met die der wijfjes overeenkomen.