VII. SEMNOPITIIECUS MAURUS.
Tab. 12 bis. fig. 3 (kop, naar liet leven).
Van deze reeds sedert lang bekende soort, vindt men afbeeldingen in de werken van Fr. Cuvier en
Geoffroy (Mamm. PI. 10, oud), Schreber (Saugth. PI. 22 B. jong) en Horsfield (Zoolog. Res. een oud
wijfje met haar jong). Zeer oude voorwerpen bereiken eene lengte van 1,365 m., waarvan de staart er
0,78 beslaat. De gezigtshoek is bij den Semn. maurus, zoowel als bij den Semn. cristatus, minder
stomp, en de haarkuif minder duidelijk, dan bij de, tot dusverre vermelde, meer slank gebouwde
Semnopitheci. De kleur van het haar dezes diers is, zoo als men weet, éénkleurig zwart; bet wordt op
den rug lol 0,15 lang. De naakte huid des aangezigts en de oorcn zijn, in het leven, zwart met ecnen
flaauwen tint van vleesehkleur. De iris is donker bruin; de onderzijde der banden is zwart.
Bij de geboorte is de kleur der haren goudgeel, en slechts die van den achterrug, de bovenzijde van
den staart en vooral van deszelfs kwast, nemen aan de punten eenen zwartachtigen tint aan. Reeds
na eenige weken begint de zwarte kleur zich allengskens over de punten der overige haren te verbreiden,
en, na verloop van twee en eene halve tot drie maanden, zijn reeds de handen, het bovenste gedeelte
van den kop en de staartkwast geheel zwart. Nog eene maand later vertoont zich het dier bijkans
geheel in het kleed der ouden, en slechts de lange haren der wangen behouden nog eenen korten
tijd hunne goudgele kleur, die echter weldra ook verdwijnt, doordien dezelve allengskens in zwart
overgaat.
De Semn. maurus behoort tot de gemeenste apen op Java; hij is over het geheele eiland verspreid,
en naast den Cercopithecus cynomolgus, het best bekend aan alle inboorlingen, hetzij berg-, dal-, of
vlaktebewoners. Rij de Sundanezen, in het westelijk gedeelte van dit eiland, draagt hij den naam van
Loetoeng of Loetong; in de ooslelijke streken, daarentegen, of bij de eigenlijke Javanen, heet hij,
volgens Dr. Horsfield, Bocdeng.
De Loetoeng is inzonderheid menigvuldig in sommige vlakke kuststreken, waar wild begroeide valleijen
en moerassige bosschen zijn; doch is hij tevens in de bergwouden geenszins schaars. Men ontmoet hem
bier insgelijks veelal in sombere dalen of langs de kanten van velden en tuinen, koflijplantaadjen enzv.;
minder op vrije hoogten. Niet ligt schijnt hij inlusschen de hoogte van 5000 voet boven het zeevlak te
overschrijden; op die van 4500 is hij, onder gew'one omstandigheden, reeds zeldzaam. Gemeenlijk vindt
men hem in kleine troepen, uit 5 tot 15 individuen bestaande. Tol verblijf kiest hij gaarne hooge hoornen,
voornamelijk zulke, die met rijpe vruchten beladen zijn. Onder dezen lokken hem inzonderheid de
vijgen aan, doch doet hij zich ook gaarne te goed aan de vruchten van den Tjeurie (Garcinia dioiea, BI.),
van den Njatoe (Sideroxylum nitidum, BI.) enzv. Begunstigt hem het toeval zoo, dat hij eene genoegzame
hoeveelheid voedsel naar zijnen smaak aantreft, dan verzadigt hij zich wel eens zoodanig, dat hij
door onmatigheid lui en traag w'ordt. In dien toestand vervolgd wordende, tracht hij zich liever tus-
schen de gaffels en het digte loof der boomen te verschuilen, dan zi jn heil in de vlugt te zoeken. Over het
geheel zijn de bewegingen van den Loetoeng in lange niet zoo levendig en vlug, als die van den Soerili
(Semn. m itra tus) en andere, met dezen naauw verwante soorten. De Loetoeng huppelt eenigzins meer
bij het beklauteren van takken, ofschoon hij ook somtijds, wanneer het gevaar dreigend wordt, verbazend
groote sprongen waagt. Op plaatsen, waar hij dikwerf mensehen ziet, die hem geen leed doen, toont
hij zich soms zeer weinig schuw; maar in afgelegene oorden kan men hem niet dan met groote bedaardheid
en omzigtigheid nabijkomen. Zoodra een troep dezer apen een mensch of roofdier in de nabijheid
ontdekt, laten de oude mannetjes hunne diep en zwaar klinkende stem hooren. Hun geschreeuw is
alsdan meest tweesylbig, en laat zich vrij juist door de klanken hekook nabootsen. — De reuk, welken
deze aap van zich geeft, is bijzonder sterk en walgelijk. In zijne groote maag vonden wij gewoonlijk
overblijfselen van vruchten en bladen.
De Loetoeng is alleen aan Java eigen. Hij vervangt hier blijkbaar de volgende soort, met welke hij
gedeeltelijk door zijne levenswijze, maar treffender nog door zijn zamenstel, zijne grootte, ligchaams-
gestalte en alle andere eigenschappen overeenstemt.
VIII. SEMNOPITIIECUS CRISTATUS.
Tab. 12. tig. 1 (jong).
Deze, door Fischer ten onregte met de voorgaande soort voor volkomen eenerlei gehouden slank-aap,
is over Sumatra en Borneo verspreid en, gelijk wij reeds boven aanteekenden, waarschijnlijk ook op
Banka inheemseh; op de beide eerstgenoemde eilanden is hij, in die streken, welker gesteldheid met
zijne zeden overeenstemt, vrij gemeen. Bij de Maleijers op de westkust van Sumatra heet hij Tjingko;
de Banjerezen op Borneo noemen hem Eierangan, en de Dajakkers van den Bejadjoe-stam kennen hem
onder den naam van Boehis.
In grootte en vorm, alsmede in de onderlinge verhouding der deelen, stemt de Tjingko zoo volmaakt
met den Loetoeng of Semn. maurus overeen, dat hij slechts door zijne grijskleurige vacht van dezen
laatsten onderscheiden is. Wij hebben zelfs op Borneo verscheidene zeer oude voorwerpen van dit dier
gezien, bij welke alle bovendeden en voornamelijk de rug, eene zwarte kleur hadden, en welke, als
ware het, den overgang maakten tusschen deze soort en S. maurus. Zijne physionomie is, even als die
van S. maurus, verwilderd en schuw, waar het lange haar, dat, schuins naar voren gegroeid, het
donkere gezigt omgeeft, niet weinig toe bijdraagt. Het gezigt en de naakte deelen der handen en
ooren zijn, in het leven, roetzwart; de iris is licht bruin.
Even als de jeugdige S. maurus, is ook de S. cristatus in de drie eerste maanden van zijn leven anders
gekleurd, dan later, en de kleurveranderingen hebben bij beide soorten op dezelfde wijze plaats.
Er schijnt alleen dit onderscheid te bestaan, dat de goudgele kleur van den jongen Tjingko minder fraai
en helder is, dan bij den jongen Loetoeng, en een weinig naar het bruin-gele trekt.
\ \ ij hebben op Sumatra en Borneo vele honderden Tjingko’s in den vrijen staat gadegeslagen en
daarvan eene aanzienlijke reeks individuen in verschillende leeftijden gedood. Hoe naauw hij ook aan
Mammalm. 20