binnenste kernachtige zelfstandigheid der kokosvrucht; om die te verkrijgen, knaagt het kleine, ronde
gaten in de, vaak half rijpe noot, waardoor deze ledigloopt en vroegtijdig afvalt. Zoodanige uitgehooide
noot maakt hij dikwerf tot zijnen herberg, in welken hij den dag slapende doorbrengt, rollende het diertje
zich tot dat einde als een kogel te zamen, met den staart langs den rug geslagen. Yolgens Yalentyn’s
mededeelingen, zoude zich op Ternate en Gilolo een groote vliegende eekhoren bevinden, door hem vliegende
Civetkat genaamd. De meeste nieuwere Systematici plaatsen dat dier bij Pt. petaurista, gelijk zij
ook den Taguan der Pkilippijnen daarmede vereenigen. Op welke gronden deze on voorwaardelijke za-
menvoegingen plaats vinden, weet ik niet. Mij ten minste schijnt het toe, dat de bedoelde dieren veeleer
tot Pt.nitidus, dan wel tot den eigenlijken Pt.petaurista, Desm. gebragt mogen worden, daar de Taguan,
als van eene vos-roode kleur wordt opgegeven. Pt. petaurista schijnt over het geheel meer het vaste land
toe te behooren; op de Sunda-eilanden althans heeft men deze soort nog niet aan ge troffen; ook zijn al de mij
bekende exemplaren derzelve van het vaste land, en wel van Malabar, vanMalakka en van Siam afkomstig.
Eene dergelijke onzekerheid heerscht nagenoeg in het geslacht Mus. De talrijke eilanden van den
Archipel, en de nog door geen Europeaan bezochte inwendige deelen van zoo vele derzelven, mogen
ook aan nog menige ons onbekende soort uit dit geslacht ter huisvesting verstrekken. Ongemeen talrijk
is op alle Oost-Indische eilanden die rat, welke door Hermann onder den naam van Mus Javanus beschreven
is. In menige streek is zij eene wezentlijke plaag der woningen, tuinen en velden, en geene
hulpmiddelen zijn in staat om hare ontzaggelijke vermenigvuldiging, uitbreiding en verwoestingen
tegen te gaan en te breidelen. Dat dier schijnt overigens, gelijk ook Brants en anderen reeds aangenomen
hebben, van de gewone bruine rat niet te verschillen; behalve eene geringe afwijking in kleur,
vindt men geen voldoenend kenteeken aan hetzelve, waardoor het zich van den Europeschen Mus decu-
manus, öf van dien der Kaap de Goede Hoop, öf van den Noord-Amerikaanschen op eene bevredigende
wijze, soortelijk laat onderscheiden. De lengte van den staart is bij de bruine rat in elk land zeer ongelijk.
Mus setifer, die bij voorkeur in de vrije lucht leeft en zich gemeenlijk aan de oevers der rivieren ophoudt,
heb ik steeds afgezonderd op Sumatra, Borneo en Java ontmoet; en van de roode boschrat, door Fr. Cuvier
onder den naam van Pithéchir mélanure afgebeeld (*), bekwamen wij op laatstgemeld eiland slechts een enkel
voorwerp, dat mij aan de noordzijde van den berg Gedé, op eene hoogte van ongeveer 1600 ellen boven
zee, bij het vellen van eenen boom, toevallig in handen viel. Het dier had in een’ hollen tak van dien
boom zijn nest, hetwelk uit mos was zamengesteld, en waarin het kort te voren scheen geslapen te hebben.
Yan de twee in den Archipel voorkomende stekelvarkens, is Hystrix fasciculata over Java, Sumatra en
Borneo verspreid. Op de twee laatste eilanden echter draagt dat dier een veel zuiverder gekleurd kleed,
dan op het eerstgenoemde. De exemplaren van Java hebben het geheele voorlijf, als ook den buik en de
pooten, van eene vuil rood-bruine kleur; terwijl deze deelen bij de voorwerpen van Borneo, en sterker
nog bij die van Sumatra, donker bruinachtig zwart zijn. Te gelijk is bij deze laatsten de halsband onder
de keel, helderder wit en daardoor sterker uitkomend. De Landahh, gelijk de Sundanezen en Maleijers
dit dier noemen, bewoont bij voorkeur wilde, boschrijke dreven, waar hij diepe loopgraven aanlegt,
(*) Hist. na t. des Mammifères, Livr. 66.
uit lange holen bestaande, die altijd eenen dubbelen uitgang hebben. Gewoonlijk bevindt zich in zulk
eenen onderaardschen gang een paar, hetwelk gedurende den nacht gemeenschappelijk de omme-
streken doortrekt. Yoor de met vruchten, vooral met maïs en aardappelen beplante velden, is de
Landakh een ten hoogste schadelijk dier. Deze reden zoude voor de inlanders reeds genoegzaam zijn,
om hem met ijver te bejagen, zoo nog daarenboven zijn vleesch hen daar niet toe aanzettede, hetwelk
zij voor een’ lekkeren beet houden. Yreemd klinkt de meening der Dajakkers, naar wier voorgeven
de Tahatong — naam onder welken deze Hystrix-soort bij den Bejadjoe-stam bekend is — het eenige
dier zoude zijn, dat zonder nadeelige gevolgen de vruchten kan genieten van de befaamde Ipoeplant
(Strychnos tie u te ? ), uit welker sap de genoemde oorspronkelijke bewoners van Borneo eene der
gifsoorten bereiden voor hunne pijlen. Hystrix macroura heb ik in den natuurstaat nooit waargenomen.
Deze soort behoort in het algemeen meer op het vaste land te huis. De Heer Diard vond haar vrij
menigvuldig op Siam; andere reizigers hebben haar van Malakka medegebragt. In den Archipel echter
schijnt zij zich alleen tot de oostkust van Sumatra te bepalen. De meeste gedroogde huiden van deze
soort, die mij onder het oog zijn gekomen, waren uit den omtrek van Palembang. — Lepus nigricollis is
uitsluitend op Java te huis. Men vindt dezen haas voornamelijk in de lage landen; veel zeldzamer in
de hoogdalen der binnenlanden, en schier nimmer in de groote bergwouden. Zijn vleesch is malsch;
doch veel minder smakelijk, dan dat van onzen Europeschen haas.
EDENTATA. Uit de orde der tandeloozen bestaat er op de Sunda-eilanden — zoo als wij reeds
vroeger hebben aangemerkt — slechts eene eenige soort, namelijk de Manis Javanica. Dit dier leeft
op Java, Sumatra en Borneo, en, wanneer de opgave van Yalentyn geloofd mag worden, komt het
ook op Celebes voor. Het houdt zich meest in de bosschen op, en het liefst in bergachtige streken.
Een kenschetsende trek in de levenswijs van dit dier bestaat daarin, dat het boomen bestijgt en zich
ook dikwerf in derzelver spleten, of tusschen de van aarde ontblotene, dooreengestrengelde wortelen van
sommige boomsoorten, inzonderheid van den vijgenboom, verscholen houdt; niet zoo dikwerf kiest hij zich
tot dat einde rotsholen uit. Op steenlooze plaatsen krabbelt hij gaarne in de aarde, graaft somwijlen
groote gaten in den grond en doorwoelt voornamelijk de Termiten- en andere mierennesten, met wier
bewoners en derzelver larven hij zich voornamelijk voedt, ofschoon hij ook jagt maakt op vele andere
insekten, wormen enzv. Zijn vleesch wordt vrij algemeen door de inlanders gegeten, en van zijne
schubben worden soms ringen vervaardigd, die als amuletten dienen tegen verschillende ongesteldheden;
het dragen daarvan zoude inzonderheid tegen lendepijn van goede uitwerking zijn.
PACHYDERM ATA. Bij uitstek rijk in vergelijking met andere streken der aarde, het vaste land
van lndic hiervan misschien uitgezonderd, is de Archipel aan Pachydermata en wel inzonderheid aan
groote soorten uit deze orde. — Elephas Indicus, die kolossus der dierenwereld, is over geheel Sumatra
verbreid, en in sommige gedeelten dezes eilands in aanmerkelijke menigte te vinden. Gewoonlijk
trekken de elefanten aldaar in kleine troepen, van 3 tot 7 of 8 stuks, rond; dan, het gebeurt ook
somtijds, dat zij in grootere scharen van 25, en soms meerder, te zamen scholen. Iedere plantaadje,
werwaarts het toeval hen voert, wordt met eene algeheele verwoesting bedreigd: want, hetgene nog
door hunnen onverzadelijken eetlust wordt gespaard, of van hun mondgehemelte versmaad, wordt door
1 0