p. (ASCEPHASMA) IRIDESCENS, u. sr.
Corpore, pedibus, alarum area antica viridi. Padang. Long. corp. 1" 2"'; proth. V"; mesoth. 2è"'.
Lat. mesoth. Long. alar. 10"'. Lat. alar. 5'".
G RO E P VIL X E R O D E R U S , Gray.
(Creoxylus, Serv.)
Mesothorax prothoraee longior. Elytra oetavam vel quintam alarum partem aequantia. Pedes antic,
spinosi vel parum dilatati.
A. ) Caput planum inerme. 1°. Xeroderus Kirbyi, Gray. — 2°. Prisopus Marchali, Serv. - 3°. Phasma
linearc, Fabr.
B. ) Caput spinosum. 4’. Creoxylus corniger, Serv. — 5°. Phasma corniceps, Gray. — 6°. Phasma
spinosum, Fabr. — Benevens de twee volgende soorten:
P. (XERODERUS) LACERATUM, «. sr.
PI. XV. $ fig. 1.
Mas. Capite bicristato, cristis laceratis spinulosis; femoribus anticis 4-spinosis; postremis spinulosis,
latere externo supra medium unifoliatis; alis infumatis, area antiea fusca, macula ddatata media et apice
cinereo. In silvis Batang Singalang (Sumatra). Long. corp. 2”; proth. 2'"; mes. 4'"; elytr. 3"';
alar. 1" 4"'.
Op den kop zijn twee kammen, bestaande uit 5 groene doornen, waarvan de twee bovenste ingekorven
en plat, en de drie overige spits zijn; aan de zijden staan vier of vijf verspreide doornen, en
vóór de aanhechting der sprieten een kort-gedoomde kam. De geledingen der sprieten zijn hcht-bruin,
donker aan den top. De voorborst heeft twee spitse doornen op het midden, benevens kortere over hare
oppervlakte. Op de middelborst staan vier ongelijk gedoomde kransen, waarvan de eerste, vijf enkele spitse
doornen heeft; de tweede, tweepuntige op het midden en twee getakte boven aan de kanten, benevens nog
eenen kleinen doorn op de zijden; achter dezen volgt eene derde dwarsrij van 4 getande en eene vierde
van twee enkele doornen. De dekschilden zijn ovaal, geknot aan het einde, dragende op het midden
eenen geplooiden, te zamen gedrukten kam; zij zijn groen, met eene bruine vlek op het midden. De
drie voorlaatste leden van het achterlijf hebben zijdelingsche aanhangsels, die langs den achterrand
geknot en getand zijn. De dijen der voorpooten zijn driehoekig en hebben langs den buitenhoek vier
korte doornen; de dijen der middelpooten zijn langs de onderzijde kort gedoomd; het bladvormig aanhangsel
dezer laatste is korter, dan aan de achterpooten. Onder de aanverwante soorten onderscheidt
zich Creoxylus corniger, Serv. door bladvormige aanhangsels aan de voorpooten; Phasma corniceps, Gray
door twee hoornen op den kop; Mantis spinosa, Fabr. door gladde voorpooten en gedoomde achterpooten.
P. (XERODERUS) DIAC1S, «. sr.
PI. XV. f fig. 2.
Mas. Capite 4-spinoso, spinis duabus superioribus majoribus, duabus lateralibus minoribus; femoribus
margine anteriore et posteriore membranaeeis, subdilatatis; alis infumatis, area antica fusco-
cinerea, hinc inde cinereo-nebulosa. Batang Singalang. Long. corp. 2"; proth. 1"'; mesoth. 4'"-
alar. 1" 2'".
Door de smalle vliezen, welke de voordijen omgeven, is deze soort van de volgende groep onderscheiden.
De voorborst, dekvleugels en pooten zijn olijfgroen. De dekvleugels zijn ovaal en dragen
op het midden eene bladvormige kiel. De voorborst is glad. De middelborst, welke viermaal langer
is, heeft korte doorntjes. Het achterlijf loopt van het vijfde lid tot op het einde van het zevende, lang-
zamerhand breeder uit. De seheede is kielvormig.
Cyphoerania (?) punctipes, Serville, zoude eerder tot deze groep belmoren. De dekvleugels hebben
slechts vijf lijnen lengte en zijn dus, in evenredigheid lot de vleugels, niet zoo lang als bij de soorten
van Cyphoerania, daar die dezer laatste worden opgegeven, een weinig korter te zijn dan het lijf, hetwelk
eene lengte van vier duimen bereikt. De pooten zijn voor het overige gedoomd, gelijk bij bovenge-
melde soorten het geval is,
G R O E P Yin. NECROSCIA, Serv.
(Platycrana, Gray.)
Mesothorax prothoraee longior aut elongatus, cum vel sine ocellis; aut brevis, ocellis nullis. Elytra
oetavam vel quintam partem alarum aequantia. Alarum areae anticae nervus secundus simplex vel in
feminis tantum bifurcatus. Pedes non spinosi vel dilatati.
Serville heeft Necroscia verdeeld in soorten, welke drie ocellen hebben, en in andere, welke dezelve
missen. Dit onderscheid is bij de eerstvolgende soorten naar de seksen gewijzigd; ten minste zijn er
bij het wijfje van P. diaeanthos drie ocellen voorhanden, welke bij de mannetjes van P. aeanlhoeephalum
en spiniceps ontbreken. De dekschilden zijn bij alle soorten dezer groep zeer kort, bedragende zij van
® tot i Sedeelte der Vleugels. Alle Zuid-Amerikaansche soorten van Phasma, Serv., met korte mid-
delborst en drie ocellen, vereenigen wij onder de 8ste groep.
I. Mesothorax longior duplice prothoracis longitudine.
A.) Alae fumatae.
1.) Caput bispinum,
a. ) viride, spinis divergentibus basi conjanctis..................................... 1 Aeanlhoeephalum, n. sp.
b. ) flavum, nigro-punclatum, spinis divergentibus, basi distantibus. . . . 2. Spiniceps, n. sp.
c. ) fuscum, spinis parallel»................................................................. ... Diamntho^ n sp
Insecta.