Deze laatste soort is de eenige van dit geslacht, welke door ons ook op Timor, Amboina en de Banda-
eilanden is waargenomen, terwijl zij, volgens eenige exemplaren, in het Leidsche Museum aanwezig,
insgelijks op Japan gevonden wordt. Onder onze op Sumatra bijeengezamelde Yespertiliones, waren,
behalve de hiervoren genoemde, nog twee eigenaardige soorten te onderkennen, zoo als ons op geen
ander eiland voorgekomen zijn. Zij ontvingen den naam van Yespert. macrotis en Vespert. brachypterus.
Op Borneo eindelijk, troffen wij uit het geslacht Yespertilio slechts drie soorten aan, van welke ééne
nieuw is, die den naam voert van Yespertilio macellus (*); de twee andere zijn Yesp. pictus en Yesp.
tenuis. Het verdient opmerking, dat alle in Indië levende, donkerkleurige soorten van dit geslacht,
zich bij dag èf in rotsspleten en aardholen verbergen, óf zich onder de daken der huizen schuil houden,
waar zij zich bijzonder gaarne tusschen de, gewoonlijk uit bamboesriet bestaande daksparren, verbergen;
terwijl de weinige soorten van eene meer vale, geel-roode kleur, zich steeds in de opene lucht, tusschen
de bladeren der hoornen en struiken ter ruste vlijen. Yespertilio pictus is bij dag genoegzaam altijd
tusschen de groote bladen der bananen (Musa paradisiaca) te vinden, en ook Yespert. suillus heb ik
meermalen uit deze gewassen opgejaagd. Ik herinner hierbij nog aan Macroglossus minimus, die bij
gelijksoortige ligchaamskleur, dezelfde levenswijs voert.
Een zeldzaam en meestal slechts in kleine troepen levend diertje, is Emballonura monticola. Deze
door Kuhl en van Hasselt ontdekte soort, is mij slechts een paar malen op Java voorgekomen, waar ik
haar steeds aan rotsachtige oevers, onder welker overhellende wanden zij zich vastzet, aantrof.
De gemeenste van alle vledermuizen in Indië, is Nycticejus Temminckii. Deze soort is niet alleen
op Java, Sumatra, Borneo, Timor en Banda in talrijke menigte voorhanden; doch ook van het zeestrand
af, tot in de diepste binnendeelen des lands, door alle oorden heen verspreid. Gedurende den dag
vindt men haar dikwerf in holen, in gezelschap van Rhinolophi. Zij geeft eenen bijzonder sterken reuk
van zich, die hoofdzakelijk uit hare groote lipklieren ontstaat. Yolgens den Heer Temminck komt zij
ook op het eiland Luzon voor. — Ook Megaderma spasma slaapt gewoonlijk in rotsspleten, zeldzaam in
boomholen. Deze soort ontmoette ik over het geheel niet zeer dikwerf; veelligt, dat zij op Java en
Sumatra, op welke eilanden wij haar slechts in geringe hoeveelheid verkregen, alleen zekere streken
bewoont. Op Java bekwam ik haar alleen in het district Bantam, waar zij gemeenlijk met Pachysoma
titthecheilum en Rhinolophus insignis in dezelfde holen te zamen leefde. — Taphozous saccolaimus is op
Java, Sumatra, Gelebes en Boeton door ons waargenomen. De vlugt van dit dier heeft eenige overeenkomst
met die van Cheiromeles torquatus, alleen is zij aanmerkelijk sneller. Nergens intusschen heb ik
deze soort in groote zwermen, meestentijds slechts enkel of ten hoogste in kleine gezelschappen van
weinige individuën aangetroffen. Yolgens de narigten onzer jagers, blijft zij genoegzaam altijd in de
(*) Al de hier genoemde nieuwe Indische vleêrmuis-soorten vindt men in de dertiende Monographie van den Heer
Temminck uitvoerig beschreven. Buitendien vermeldt de Heer Geoflroy, in het achtste deel der A nna les d u Muséum,
een’ Vespertilio Timoriensis, door Péron op gezegd eiland verkregen; en de Heer Fr. Cuvier, in het eerste deel der
Nou v e lle s A nna les du Muséum d ’h is to ire n a tu r e lle , maakt gewag van een’ Vesper tilion malais, zonder nadere
opgave van Vaderland; voorts van een’ Vesp. noctule van Sumatra, en van een’ Vesp. javanais, die ons echter alle vier
onbekend zijn, en daarom ook niet in ons Overzigt zijn opgenomen.
vrije lucht, en zoekt maar zelden eene schuilplaats onder de daken der huizen. Bij dag zoude zij
voornamelijk onder overhangende rivieroevers, in de gaten van takken, of ook wel gaarne in de
holle kronkelgangen van oude vijgenboomen en tusschen groote, donkere bamboesstruiken huisvesten.
Van eene andere nieuwe soort, Taphozous melanopogon, bezitten wij slechts twee individuën van
Java (*).
Onder al de Indische vledermuizen is mij Nycteris Javanicus zeker wel het allerzeldzaamst voorgekomen,
daar ik die soort, voor zoo veel ik mij herinneren kan en in mijn dagboek vind aangeteekend,
slechts eenmaal, en wel in het westelijke gedeelte van Java heb te zien gekregen. Het was in eene
heuvelachtige streek, die grootendeels woest lag en hoofdzakelijk met kreupelhout was begroeid, in
hetwelk, naar de meening der ons begeleidende inlanders, zich van oudsher steeds zeer vele tijgers
zouden hebben opgehouden. Over dit lage houtgewas zag ik, verscheidene avonden, de gemelde
Nycterissoort, in snelle vlugt rondfladderen.
FERAE. Het gebied, dat in den Indischen Archipel door de zoogenaamde insekten- en eigenlijke
vleesch-etende roofdieren wordt ingenomen, heeft over het geheel eene veel meer beperkte uitbreiding
naar het oosten, dan wij zulks ten opzigte der Chiroptera hebben aangeduid. De meeste geslachten,
ons uit die beide afdeelingen der bedoelde aequatoriaal-landen bekend, behooren alleen aan de
groote westelijke eilanden; slechts eenige weinige kleine soorten verbreiden zich van daar uit, in
trapswijze vermindering, tot op de Mol ukken; terwijl deze laatste eilanden geen enkel roofdier bezitten,
dat hun uitsluitend eigen is. Met betrekking tot het voedsel, waarvan de dieren dezer beide
familiën voornamelijk leven, verdeden zij zich in onderscheidene groepen, vermits er, gelijk bekend is,
onder de insekten-etende zulke zijn, die zich bijna uitsluitend van insekten, of ten minste alleen van
dierlijke zelfstandigheden, en anderen, die zich met vruchten en insekten tevens generen; en die zelfde
verscheidenheid vindt ook bij de eigenlijke verscheurende dieren plaats, van welke sommigen alleen
vleesch, en anderen, behalve vleesch, ook tevens vruchten eten.
Tot die dieren uit de eerste afdeeling, welke deels van vruchten en deels van insekten leven, behooren
de Tupajae, waarvan St. Raffles en D'. Horsfield drie soorten hebben bekend gemaakt, die nog met
eene vierde nieuwe soort, door den Heer Diard ter westkuste van Borneo ontdekt, vermeerderd worden.
Deze laatste voert den naam van Hylogale murina (6). Yan de drie andere soorten bewonen Hylog.
Javanica en Hylog. ferruginea — welke over het geheel, met uitzondering van het verschil in grootte en
in kleur, door hare gestalte en ligchaamsverhouding, elkander tamelijk nabij staan — de eilanden Java,
Sumatra en Borneo. Hylog. tana troffen wij echter alleen op de beide laatste eilanden aan. Zeker is
het, dat uit dit geslacht geen dier, noch op Timor, noch in de Mol ukken voorkomt. Een zich, door
zijn geheel uiterlijk aanzien, digt aan de Tupajae aansluitend diertje, door mij Hylomys suillus genaamd,
bekwamen wij op Java en Sumatra, doch op ieder dezer eilanden slechts eenmaal, waaruit zijne zeld-
( ) Zie omtrent die beide Taphozous-soorlen, als ook omtrent Emballonura monticola de 14e Monographie van Temminck’s
Monogr. de Mammalogie.