liet verschil tusschen de onderlinge verhouding der deelen dezer soort, vergeleken met die der gewone
Kengoeroe’s, valt vooral in het oog, wanneer men het geraamte van Dorcopsis Brunii met een
geraamte van gelijke grootte van eenen Kengoeroe vergelijkt. Wij hebben tot deze vergelijking het
geraamte van Halmaturus ualabatus gekozen. Bij beide deze geraamten bedraagt de lengte der wervelkolom,
van den atlas lot aan het heiligbeen, omstreeks 0m,43. Plaatst men deze beide geraamten naast
elkander, dan blijkt het weldra, dat de schedel van Dorcopsis Brunii, naar evenredigheid veel lager,
smaller, zwakker en langer is. De sleutelbeenderen en de ribben zijn korter, en de borstholte is derhalve
minder ruim. De doornuitsteeksels der lendenwervels zijn langer. De staart is naar het einde toe
krachtiger, veel korter en slechts uit twintig of een-en-twintig wervels bestaande, terwijl er bij Dalmat,
ualabatus, even als bij Halm. Bennelii, vijf-en-twintig aanwezig zijn. Het schouderblad is grooter;
het bovenarmbeen en de voorarmbeenderen zijn langer, en de beenderen der middelhand (ossa mela-
carpi) veel krachtiger. Daarentegen zijn de beenderen der achterpooten, voornamelijk die der middel-
voetbeenderen (ossa metatarsi) doorgaans korter, dan bij Halm. ualabatus. Eindelijk zijn ook de, aan
de buideldieren eigene, overtollige beenderen van het bekken (ossa marsupialia) kleiner, dan bij de
eigenlijke Kengoeroe’s.
Voor het overige vertoont het geraamte van Dorcopsis Brunii geene afwijkingen van dat der eigenlijke
Kengoeroe’s. Er zijn hier, even als daar, behalve de zeven halswervels, dertien rugwervels en een even
groot getal ribben, en zes lendenwervels aanwezig. Het heiligbeen w o rd t, als gewoonlijk, door twee
wervels gevormd, wier zijdelingsehe uitsteeksels aan de punt te zamen vereenigd zijn. Het borstbeen
bestaat, even als bij de overige Kengoeroe’s, uit zes stukken. De onderlinge verhouding der teenen
stemt met die der teenen van de Kengoeroe’s overeen. De vorm der beenderen zelven biedt geene
afwijkingen aan, en de fibula is, even als bij de eigenlijke Kengoeroe’s, aan de kleinere bovenhelft, van
de tibia verwijderd, terwijl zij aan de grootere onderhelft tegen de buitenzijde der tibia digt aansluit.
De volgende afmetingen zijn die van het grootste der twee door ons naar Europa medegebragte
geraamten.
Gebeele lengte van het geraamte ....................................................................................................... l m,255.
Lengte der staartwervelkolom................................................................................................................0m,580.
» des s c h e d e ls................................................................................................................................ 0ra,145.
Grootste hoogte des schedels (bij de oogholten)................................................................................ 0'“,054.
» breedte » » (bij d e ju k b o g e n )................................................................................. 0m,058.
Lengte der sleutelbeenderen . .................................................................................................................0m,040.
)) » langste (zevende) rib (in regte lijn g em e ten )...................................................................0”,113.
» van het schouderblad................................................................................................................... 0m,096.
Breedte » » » ................................................................................................................. 0",059.
Lengte van het bovenarmbeen................................................................................................................0“,114.
» der ulna ...................................................................................................................................... 0“,151.
» van den ra d iu s.............................................................................................................................0m,130.
Lengte der drie beenderen van den middelsten teen der voorpooten (zonder het nagellid) . . . 0m,039.
» van het bekken...........................................................................................................................O"1, 182.
» der ossa marsupialia........................................................................................................................ 0“,055.
» van het dijbeen..............................................................................................................................Om,175.
» der t ib i a ...................................................................................................................................0”‘,228.
» » drie beenderen van den langsten (derden) teen der achterpooten (zonder het nagellid) 0ra,103.
De schedel van Dorcopsis wijkt, zoo als wij reeds aangemerkt hebben, van dien der overige Kengoeroe’s
daardoor af, dat hij naar evenredigheid veel langer, lager, smaller en in alle deelen veel tee-
derder is. Hij nadert in dit opzigt tot den schedel der eigenlijke Hypsiprymni (H. myosurus). Het
zijn vooral de jukbogen en de onderkaak, welke veel zwakker en smaller zijn, dan bij de overige Kengoeroe’s,
met uitzondering van Hypsiprymnus myosurus. De snuit is langer, dan bij Dendrolagus,
en even lang als bij de eigenlijke Kengoeroe’s; maar de kiezen staan niet zoo ver naar achteren als bij
dezen, waardoor de schedel van Dorcopsis wederom tot dien van Hypsiprymnus myosurus nadert. Het
foramen infra-orbitale, hetwelk reeds bij Dendrolagus en Hypsiprymnus verder naar voren ligt, dan
bij de eigenlijke Kengoeroe’s, is bij Dorcopsis nog meer naar voren geplaatst, en bevindt zich bijkans
op het midden van de maxilla superior. De tusschenkaaksbeenderen, bijkans even kort als bij Dendrolagus,
zijn korter, dan bij al de overige Kengoeroe’s. De neusbeenderen zijn zeer smal, lang
en bijkans overal van gelijke breedte, of somtijds in het midden een weinig smaller, dan aan hunne
beide uiteinden.
De tanden komen, wat het getal en de gedaante in het algemeen betreft, met die der overige
Kengoeroe’s met hoektanden overeen, maar men treft eenige afwijkingen aan in hunne onderlinge
grootte. De drie schedels, welke wij bezitten, zijn van oude voorwerpen, en derhalve met blijvende
tanden voorzien. De vier achterste kiezen hebben volmaakt dezelfde grootte en gedaante als gewoonlijk;
maar de voorste wijkt daardoor van den gewonen regel af, dat zij in de rigting van voren naar achteren
veel langer is, dan gewoonlijk, en in dit opzigt zelfs nog de voorste kies van Hypsiprymnus en Bet-
tongia overtreft. Bij de meeste Kengoeroe’s namelijk, is deze eerste blijvende kies slechts weinig langer,
dan de daarop volgende kiezen; bij Halm. rufiventer, waar een zeer kleine hoektand aanwezig is,
schijnt deze eerste kies naar evenredigheid reeds grooter te zijn, dan gewoonlijk. Bij Dendrolagus is
zij bijkans eens zoo lang, als de volgende kies. Nog langer, naar evenredigheid, is zij bij Bettongia
en Hypsiprymnus; en bij Dorcopsis staat hare lengte tot die der volgende kies als twee-en-een-half tot
een. Zij is bij deze soort, aan den buiten- en binnenkant ook sterker, dan gewoonlijk gegroefd. De
hoektanden zijn bij Dorcopsis naar evenredigheid zoo klein als bij Dendrolagus, en derhalve kleiner,
dan hij de overige Kengoeroe’s met hoektanden (Hypsiprymnus, Bettongia). De snijtanden der bovenkaak
zijn alle veel kleiner, dan bij alle overige Kengoeroe’s; en de twee paar buitenste zijn, even als
bij Dendrolagus, wederom de helft kleiner, dan het middelste paar. Deze onderlinge verhouding van de
snijtanden der bovenkaak merkt men ook bij Hypsiprymnus en Bettongia op; maar bij Halm. rufiventer,
wiens schedel insgelijks met eenen kleinen hoektand is voorzien, zijn, even als bij de overige eigenlijke
Kengoeroe’s, de buitenste snijtanden der bovenkaak bijkans van dezelfde grootte als de middelste. De
Mammaua. 35