boe joel (*), en zij houden zich stellig’ overtuigd, dat de overtreding hun krankheden, vooral huidziekten
en andere onheilen, zoude berokkenen. Vele inlandsche familiën koesteren dezelfde meening aangaande
het vleesch der paauwen en van den witten buffel, zoo als wij in onze beschrijving van dezen laatsten,
reeds hebben aangeteekend (f). — In de Maleische poezij speelt de Kiedjang, even als de Pelandokh
(Moschus napu en javanicus), eene niet onbelangrijke rol.
(*) In liet Javaansch beteekent boejoet (ook boeboejoet') eigenlijk: ov e rg ro o tv ad e r, oude lieden van
h e t derde g e lid ; en dit woord op het vooronderstelde verbod toegepast, beteekent bijgevolg zooveel als: wat van
de voorouders afkomstig is.
(-{-) Omtrent den witten buffel verwijzen wij tot onze vroegere mededeeling (bl. 206). Het bijgeloof in sommige
familiën wegens de nadeelige gevolgen, die uit het gebruik van het vleesch van C. muntjac en van den wilden paauw
zouden ontspruiten, berust vermoedelijk op zeer oude overleveringen, van de tijden dagteekenende, toen de Hindoe-
sebe leerstellingen op Java vasten wortel geschoten hadden. De denkbeelden, nopens de zielsverhuizingen der overledenen
in de ligchamen van dieren, mogen voornamelijk daartoe aanleiding gegeven hebben. »Laat hem niet eten
het vleesch van eenig eenzaam levend dier, of van vale dieren (bêtes fauves), of van vogelen, die hem niet bekend
zijn; noch in het algemeen van eenig schepsel met vijf klaauwen,” leest men vers 17, kapittel V van het Wetboek
van Manoe. Het dooden van paauwen, koeijen en apen, zegt A. Burnes, is in de oogen der Hindoes verfoeijelijk
(Reisen, I, p. 259 der Hoogduitsehe vertaling, Tübingen 1835).
VERKLARING DER PLATEN.
(Al de figuren op een vijfde der natuurlijke grootte geteekend.)
PLAAT 42.
Volwassen mannetje van Cervus equinus, van middelbaren
leeftijd, door ons aan de westkust van Sumatra
geschoten.
PLAAT 43.
Oud mannetje van Cervus russa, van Java.
PLAAT 44.
Oud mannetje van Cervus Kuhlii, door den Heer
Diard op de Baviaans-eilanden verzameld. (De horens
van dit voorwerp zijn buitengewoon krachtig, en dus
minder slank dan gewoonlijk.)
PLAAT 45.
Fig. 1. Schedel met de horens van een oud individu
van Cervus russa, uit Java; van boven gezien.
Fig. 2 Misgroeide horens, van buitengewone grootte,
van een’ C. russa, uit Java afkomstig; van voren gezien.
Fig. 3. Horens, van een individu van dezelfde hertensoort
, door ons op Borneo geschoten; van voren gezien.
Fig. 4. Dezelfde schedel als van fig. 1, zonder de
horens; van do zijde gezien.
Fig. 5. Horens, van C. russa moluccensis, van een individu
door ons op Amboina verkregen; van voren gezien.
Fig. 6. Horens, van C. russa timoriensis, van een individu
door ons op Poeloe Kambing, bij Timor, geschoten.
Fig. 7. Schedel met do horens van een’ ouden
Cervus equinus van Sumatra; van boven gezien.
Fig. 8. Dezelfde schedel, zonder de horens, van
de zijde gezien.
Fig. 9. Onvolkomen ontwikkelde horens van een’
C. equinus van Borneo; van voren gezien.
Fig. 10. Onregelmatig ontwikkelde horens van een
zeer oud voorwerp van hetzelfde hert, van Borneo afkomstig;
van voren gezien.
Fig. 11. Misvormde horens van een individu van
dit hert, van Sumatra; van voren gezien.
Fig. 12. Schedel met zeer sterk ontwikkelde horens
van C. Kuhlii, van de Baviaans-eilanden; van boven gezien.
Fig. 13. Dezelfde schedel, zonder de horens; van
de zijde gezien.
Fig. 14. Horens van C. Kuhlii, volgens de gew'one
ontwikkeling, van de Baviaans-eilanden; van voren gezien.
O V E R Z I G T
DER
IN D EN IN D IS C H E N A R C H IP E L L E V EN D E S 0 0 R T E N
VAN IIET GESLACUT
P I T T A,
DOOR
SAL. MÜLLER en HERM. SCHLEGEL.
f P l a a t T-T T I.J
D e onder dezen geslachtsnaam vereenigde vogelen kan men in vele opzigten beschouwen als
lijsters (Turdi), welke, bestemd om op den grond te leven, zich kenmerken door hooge pooten en
eenen korten staart, terwijl de lijsters zelven, zich meestal op hoornen ophoudende, veel kortere
pooten en eenen meerendeeis vrij langen staart hebben. De Pittae zijn derhalve in menig opzigt aan
de Myiotherae vermaagschapt, en worden gewoonlijk met deze laatstgenoemden in eene en dezelfde
familie gebragt, gelijk men ook bij eene natuurlijke rangschikking genoodzaakt is, om de zoogenaamde
eigenlijke zangvogels (Sylviae) met de lijsters in eene familie te stellen. Om de onderlinge verhouding,
welke tusschen de genoemde vogels bestaat, duidelijker te maken, kan men zeggen, dat dezelve twee
paralelle reeksen (Sylvia en T u rd u s, Myiothera en Pitta) vormen, en dat de Myiotherae in dezelfde
verhouding staan tot de Sylviae, als de Pittae tot de Turdi.
De Pittae zelven werden door den Heer Temminck in twee afdeelingen gebragt, die zoowel ten op-
zigte der geographische verspreiding als der kleuren en ook der levenswijze, genoegzaam van elkander
zijn afgescheiden.
Aves.