PI. V. lig. 2. var.
De P.Maeliaon komt op Japan voor, zonder eenigonderscheid in kleur; maar de haren van liet achterlijf
en van den binnenrand der ondervleugels zijn langer en strekken zich over een gedeelte der middeleel
uit, hetgeen bij de Nederlandsche het geval niet is. — Eene groote variëteit van P. Machaon, met
4" 6"' vlugt, is door ])’ . von Siebold in de omstreken van Nagasaki gevonden. Op de bovenvleugels is de
donkere band van de basis minder scherp afgesneden en naar den buitenrand nevelaehtig, even als de
band langs den binnenrand der ondervleugels, welke zich over den top der middeleel uitstrekt. De
staarten zijn eens zoo lang als gewoonlijk. Op de onderzijde der bovenvleugels verdwijnen de vier
vlekken langs den bovenrand bijna geheel. Op die der ondervleugels is de middelband donker zwart,
met hemelsblaauwe vlekken in het midden, die naar de binnenzijde boogvormig afgesneden zijn en naar
buiten in eenen geelachtigen tint verloopen. De dijen zijn geel zonder haren.
G R O E P XXXII.
De soorten zijn, even als Pap. Pfox, gekenschetst door korte, ronde ondervleugels, en hebben bijzonder
veel verwantschap met eenige vormen van Danais, van welke zij zich echter door de ondercel der bovenvleugels
en door de grondcel der ondervleugels onderscheiden. De middeleel der ondervleugels levert
een aanmerkelijk verschil op met de verschillende soorten: zij is, namelijk, ovaal bij P. Panope en dissi-
milis, en langwerpig, aan de bovenzijde meer ingebogen bij P. Maeareus en Laodocus.
PAPILIO DISSIMILIS, Lira., Boisd. n. 224.
PI. VIII. %. 6. d\ var.
Volgens berigt van den Heer Westermann zouden P. dissimilis en Panope uit dezelfde rupsen ontstaan en
slechts ééne soort vormen. Van den eersten zijn beide seksen in het Rijks Museum voorhanden; het wijfje
zoude dan als P. dissimilis en tevens als Panope voorkomen, zoo als zulks van P. Pammon en Achates
waargenomen is. — Eene variëteit van Timor-Koepang, welke vroeger onder den naam van P. Echidna
van hier verzonden is geworden en als zoodanig door den Heer Boisduval vermeld wordt, verschilt van
P. dissimilis, behalve de karakters door gemelden schrijver opgegeven, nog door de navolgende bijzonderheden.
Op de bovenzijde is de grondkleur donkerder; de middeleel der bovenvleugels heeft slechts twee
gele strepen; die der ondervleugels is niet in strepen verdeeld, maar bijna eenkleurig; de anaalvlek heeft
dezelfde kleur als de overige randvlekken. Op de onderzijde is de binnenste helft der bovenvleugels
donker zwart; overigens is de grondkleur lichter; de twee rijen randvlekken zijn de helft kleiner en
daardoor meer van elkander verwijderd. Van deze variëteit zijn ons slechts mannetjes voorgekomen.
PAPILIO LAODOCUS, n. sr.
PI. VIII. lig. 5.
De grondkleur der vleugels zwart, met verlengde, witte vlekken tusschen de aders, welke bij den
buitenrand eene zwarte vlek insluiten.
De vlugt der mannetjes 3 2'", der wijfjes 3 7'". De vleugelsnede komt overeen met die van P. Maeareus.
Op de bovenvleugels zijn vijf verlengde vlekjes langs den bovenrand; vier strepen in de middeleel, op
gelijken afstand van elkander geplaatst, van welke de twee buitenste gebogen zijn; tusschen de aders
negen vlekken. De vlek langs den binnenrand is eenkleurig wit; de drie volgende zijn eens zoo breed;
de overigen smaller, naar de middeleel puntig toeloopende of afgebroken en, tegen dezelve aan, in een
breeder vlekje eindigende. Op de ondervleugels zijn acht witte vlekken: die der middeleel, op twee
derde gedeelten der lengte, door eene schuine streep in twee deelen verdeeld; de vlekken tusschen de
twee bovenste aders nemen bijna de geheele lengte der vleugels in; de twee binnenste zijn ongevlekt;
de anaalvlek is geel; naast deze ligt eene afgezonderde, donker zwarte rand vlek. Op de onderzijde
heeft de witte kleur verre de overhand. De witte vlekken langs den bovenrand en de strepen over de
middeleel zijn breeder; tusschen de aders is de witte kleur slechts afgebroken door de ronde vlekken bij
den buitenrand en door twee rijen langwerpige vlekken, waarvan de eene bij de middeleel en de andere
aan den buitenrand op de aders ligt. Op de ondervleugels is de witte grondkleur langs de drie bovenste
aders alleen afgebroken door smalle, zwarte strepen, welke tot op het midden verloopen; de twee volgende
hebben bij de middeleel vierkante vlekken; op de zevende ader vereenigt zich de zwarte streep boven de
anaalvlek met die der zesde ader en die van den binnenrand door eenen boog. Verder zijn er twee rijen randvlekken,
waarvan de binnenste donkerder en grooter is; de anaalvlek strekt zich uit tot op de zesde ader en
is zwavelkleurig. De borst gelijk bij P. Maeareus; het achterlijf heeft eenen breeden, witten band op zijde en
twee banden van onderen. Door Prof.Blume op Java on tdekt en door Dr.Müller bij Banjermassing gevonden.
LEPTOCIRGUS, Boisd.
Op de bovenvleugels is het verloop der onderrandader verschillend van dat van Ornithoptera en Papilio.
Bij den laatsten geeft dezelve vier enkele takken af; bij Leptocircus daarentegen slechts drie takken,
waarvan de laatste op het midden der lengte in twee ondertakken verdeeld is. De middeleel is van
dezelfde lengte als de tweede ader, eindigt langs de binnenrandsader in eene spitse punt en heeft de
dwarsader naar binnen gebogen. De ondercel is geopend aan den top; de verbindingsader loopt van
de middelader uit; in plaats van zich echter te verbinden met de achterlijfsader, zoo als bij Papilio, is
dezelve omgebogen en verlengt zij zich door het midden van het veld, tusschen de zesde en zevende ader
tot op den buitenrand. De ondervleugels zijn sterk geplooid: eene plooi loopt over de geheele lengte
der vleugels tot op het einde van den staart. De middeleel is zeer klein, heeft slechts een klein gedeelte
van de lengte der vierde ader en ligt meer naar den binnenrand toe dan bij Papilio. De grondcel is smal.
De twee bovenste aders liggen verre van elkander; de vijf volgende zijn daarentegen zeer digt bijeen geplaatst.
LEPTOCIRCUS CURÏUS, Fabr.
Het verschil der seksen bestaat niet alleen in den band, die over beide vleugels loopt, welke bij de
mannetjes op de bovenzijde groen en bij de wijfjes over de eerste vleugels half grijs en halfdoorschijnend,
over de tweede wit is; maar tevens is de doorschijnende band in den vleugeltop bij de wijfjes smaller,
spitser naar beneden uitloopende, en de bovenste vlek bestaat slechts uit een klein puntje. De kolf der
sprieten is sterk te zamen gedrukt.